Jheronimus Bosch Art Center
Datering
XVIa?
Moderne editie
Marcel Hoebeke (ed.), "Het Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden - Opnieuw uitgegeven, ingeleid en toeglicht", Klassieken Nederlandse Letterkunde, Martinus Nijhoff-Tjeenk Willink, Den Haag-Noorduijn, 1979 (2de druk)
Taal
Middelnederlands

Het Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden

(Jan Vanden Vivere?) XVIa?

[Teksteditie: Marcel Hoebeke (ed.), Het Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden. Opnieuw uitgegeven, ingeleid en toegelicht. Klassieken Nederlandse Letterkunde, Martinus Nijhoff-Tjeenk Willink, Den Haag-Noorduijn, 1979 (2de druk) = Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden ed. 1979]

[Hummelen addenda 2 35]

 

Genre

 

Een mysteriespel [ed. 1979: 14/16]. In Hummelen e.a. 1984: 128, wordt gesproken van een (nieuwtestamentisch) gelijkenisspel.

 

Auteur

 

Een anonieme rederijker uit de buurt van Oudenaarde. Misschien was het de geestelijke Jan Vanden Vivere die rond 1500 factor was van de rederijkerskamer De Kersouwe te Pamele [ed. 1979: 71/73/154]. Volgens Erné/Van Dis II ed. 1982: 477, zou het de priester Jan van de Vivere zijn, en niet de gelijknamige advocaat, zoals Hoebeke in de eerste druk van zijn editie (1959) stelde.

 

Situering / datering

 

De tekst (812 verzen) bleef bewaard in een handschrift dat toebehoorde aan het klooster der Zwarte Zusters te Pamele (bij Oudenaarde). In de negentiende eeuw werd het handschrift aangetroffen bij een winkelier te Oudenaarde maar nog vóór 1900 ging het verloren. Sindsdien kennen we de oorspronkelijke tekst slechts uit enkele negentiende-eeuwse afschriften. De taal van het stuk wijst ook in de richting van Oudenaarde als ontstaansmilieu [ed. 1979: 7/10/13/79]. Het handschrift en het stuk zelf dateren hoogstwaarschijnlijk uit het begin van de zestiende eeuw [ed. 1979: 13/68-69/71/154]. Volgens Erné/Van Dis II ed. 1982: 477, zou het spel pas na 1519 ontstaan zijn.

 

Inhoud

 

De vijf vroede maagden (Vreese, Hope, Caritate, Gheloove en Ootmoedicheit) stellen zichzelf voor. Hun lampen zijn in orde en zij wachten op de Bruidegom. De vijf dwaze maagden (Tijtverlies, Roeckeloose, Hoverdie, Ydelglorie en Zottecollacie) houden zich echter bezig met hun opschik, met wafels eten en met liedjes zingen. Dan komt de nacht en gaan zij slapen: de dwaze maagden maken zich niet te veel zorgen over het feit dat hun lampen nog maar weinig olie bevatten. Als dan de Bruidegom arriveert, worden de vroede maagden toegelaten in de hemel. De dwaze maagden, die tevergeefs geprobeerd hebben om olie te lenen van hun vroede collega’s, worden door de duivels Scerponderzoeck, Quadenraedt en Pelsabuic in opdracht van Lucyfer naar de hel gesleurd.

Zie voor andere samenvattingen ook ed. 1979: 24-25 en Van Mierlo II 1940: 231-232.

 

Thematiek

 

Op allegorisch-stichtelijke wijze wordt de parabel van de vijf wijze en de vijf dwaze maagden (Mattheus XXV: 1-13) bewerkt. De moraal is: beoefen tijdig de deugd, want wij weten dag noch uur waarop de Heer zal komen om ons te oordelen (vergelijk de verzen 805-810) [ed. 1979: 16/39].

 

Receptie

 

Stadsliteratuur. Het betreft hier een rederijkerstekst, waarschijnlijk van de hand van een Oudenaardse rederijker. Vermoedelijk was dit spel echter tegelijk een kloosterstuk, wat nog maar eens de nauwe band zou aantonen tussen stadsliteratuur en kloosterliteratuur (in de stad) in de late middeleeuwen [ed. 1979: 154]. In elk geval verband met Oudenaarde.

 

Profaan / religieus?

 

Manifest stichtelijk-allegorisch.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

Dit rederijkersspel maakt een erg zwakke indruk, alleen al doordat de allegorische benadering meteen ‘weggegeven’ wordt: de Bruidegom is meteen God die de vijf wijze maagden meeneemt naar de hemel, de lampen en hun olie zijn van in het begin herkenbaar als deugden, de duivels zijn gewoon duivels (en geen ‘sinnekes’). Natuurlijk is het, zich louter baserend op een tekst, lastig om een correct beeld te krijgen van het spektakel dat met de vertoning van een spel als dit gepaard ging: de muziek tijdens de ‘pauses’ horen wij bijvoorbeeld niet en de uitmonstering van de duiveltjes of de goddelijke stoet waarmee het spel eindigt, zien wij niet. En vanzelfsprekend zijn de scènes met de dwaze maagden (met hun verwaand gedrag en Franse tussenwerpsels) levendiger dan het nogal bloedeloze optreden van de vroede maagden, maar niet veel. Ook de scènes met de duivels vallen nogal magertjes uit.

 

In Herman Pleij, Het gevleugelde woord. Geschiedenis van de Nederlandse literatuur 1400-1560 [Amsterdam, 2007] wordt dit spel, als wij goed zien, niet eens besproken (het staat in elk geval niet in de index). Men kan zich afvragen of dat wel passend is voor een boek dat deel uitmaakt van een reeks die pretendeert de nieuwste standaardgeschiedenis van de Nederlandse literatuur te zijn.

 

Geraadpleegde lectuur

 

  • J. Van Mierlo, De Middelnederlandsche Letterkunde van omstreeks 1300 tot de Renaissance. Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden – Tweede Deel, Standaard Boekhandel-Teulings’ Uitgevers-mij., Antwerpen-Brussel-’s-Hertogenbosch, 1940, pp. 231-233.
  • J.J. Mak, in: Spiegel der Letteren, jg. 4 (1960), nr. 4, pp. 300-303 [recensie van de editie-1959].
  • G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde. Deel I, L.C.G. Malmberg, ’s-Hertogenbosch, 1970 (vijfde, geheel herziene druk), p. 382.
  • Hans van Dijk, Wim Hummelen, Wim Hüsken en Elsa Strietman, “A survey of dutch drama before the renaissance”, in: Dutch Crossing, nr. 22 (april 1984), pp. 116 (2 35) / 128.

 

[explicit 27 december 1994, aangevuld op 10 augustus 2012]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram