Jheronimus Bosch Art Center
Datering
XIIIA?
Moderne editie
Ludo Jongen en Norbert Voorwinden (eds.), "Vanden levene Ons Heren - Kritische editie met inleiding, vertaling en commentaar", Hilversum, 2001
Taal
Middelnederlands

Vanden levene Ons Heren (anoniem) XIIIA?

[Teksteditie: Ludo Jongen en Norbert Voorwinden (eds.), Vanden levene Ons Heren – Kritische editie met inleiding, vertaling en commentaar. Middelnederlands tekstedities – nr. 8, Verloren, Hilversum, 2001 = Vanden levene Ons Heren ed. 2001]

[Teksteditie: W.H. Beuken (ed.), Vanden levene ons heren – Uitgegeven, ingeleid en toegelicht. Twee delen, Zwolse drukken en herdrukken voor de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden – nrs. 60A/B, W.J. Tjeenk Willink, Zwolle, 1968 = Vanden levene Ons Heren I/II ed. 1968]

 

Auteur

 

De auteur bleef anoniem. In de verzen 115-116 noemt hij zichzelf een ‘clerc’. Beuken meent dat de auteur wel een ‘clerc’ was, maar waarschijnlijk geen priester [ed. II 1968: 120-124 / 147]. Het valt echter niet uit te sluiten dat het hier gaat om een monnik uit het klooster te Ename (bij Oudenaarde) (zie infra).

 

Genre

 

De tekst behoort tot de geestelijke epiek en is meer bepaald een berijmd Middelnederlands Jezusleven.

 

Situering / datering

 

Vanden levene Ons Heren (4937 verzen) bleef slechts in één handschrift volledig bewaard (samen met twee andere teksten: Dat boec vanden houte en de proloog en de eerste elf legenden van de Zuid-Nederlandse vertaling van de Gulden Legende): Utrecht, Universiteitsbibliotheek, Cat. Mss. Nr. 1329. Volgens een oorspronkelijke aantekening in het handschrift werd het kopiëren van Vanden levene Ons Heren voleindigd te Oetingen (een plaatsje tussen Brussel en Geraardsbergen) op 31 december 1438. Daarnaast bleven er nog fragmenten van acht andere handschriften bewaard. Het oudste fragment maakt deel uit van een codex die vóór 1300 (wellicht omstreeks 1290) in het klooster Ename (bij Oudenaarde) is geschreven (de zogenaamde ‘Enaamse codex’). Zes andere fragmenten dateren uit de 14de eeuw en één fragment dateert uit het begin van de 15de eeuw. Zie voor de handschriftelijke overlevering ed. 2001: 259-264. Men vermoedt dat de tekst ontstaan is in de eerste helft van de 13de eeuw in de buurt van Oudenaarde, misschien in de abdij van Ename [ed. II 1968: 147, ed. 2001: 26].

 

Inhoud

 

De uitwendige structuur ziet eruit als volgt [vergelijk ook ed. 2001: 26-27].

  • Proloog (verzen 1-116).
  • Voorgeschiedenis, geboorte en jeugd van Jezus (verzen 117-921).
  • Het openbare leven van Jezus (verzen 922-1741).
  • Het lijdensverhaal (verzen 1742-3930).
  • Christus’ hellevaart (verzen 3931-4503).
  • Verrijzenis, Hemelvaart en visioen van de Tweede Komst van Christus (verzen 4504-4937).

 

Thematiek

 

Is duidelijk stichtelijk van aard. De bedoeling van de auteur was blijkbaar de bijbelse stof aanpassen aan het bevattingsvermogen van de middeleeuwse leek via het inlassen van allerlei anachronismen (het kindje Jezus dat Frans, Nederlands en Latijn kan spreken, verzen 912-912 – Maria Magdalena die nooit naar de mis ging…) en via wat Knuvelder ‘suggestieve episodes’ noemde (een beschrijving van de deugden van het Jezuskind, Jezus aan het kruis die de Dood aanroept, Jezus’ afdaling in het voorgeborchte van de hel…) [vergelijk ed. II 1968: 19].

 

De graflegging, de nederdaling in de hel en de verlossing van de rechtvaardigen van het Oude Testament nemen samen bijna 20% van de tekst in beslag. De nadruk ligt dus niet op de biografie van Jezus, maar op het belang en de consequenties van Jezus’ kruisdood: het openbreken van de hel om de gelovigen te redden van de eeuwige verdoemenis. Naar dit grondmotief wordt talrijke malen verwezen: zie de verzen 424-429, 472-473, 496-497, 512-515, 942-943, 1330-1333, 1391-1393, 2369-2370, 2815-2818, 3021-3022, 3142-3143, 3171-3174, 3202-3204, 3483-3485, 3503-3506, 3523-3526, 3543-3544, 3569-3572, 4183-4186 [vergelijk ed. 2001: 27]. Opvallend is verder de uitgesproken anti-joodse houding van de auteur, wat er zou kunnen op wijzen dat de tekst in franciscaanse kringen is ontstaan [ed. 2001: 28].

 

Receptie

 

Naar de bewaarde handschriften te oordelen, circuleerde Vanden levene Ons Heren zowel in een klooster- als in een stadsmilieu. Voorwinden situeerde de primaire receptie van de tekst in een Vlaams of Brabants klooster of in een religieuze lekengemeenschap binnen de stad, waarvan de leden – vermogende personen die vrijwillig gekozen hadden voor een leven in armoede – het Latijn slechts in zekere mate beheersten. Enkele hoofs-ridderlijke elementen in de tekst zouden erop kunnen wijzen dat die leden uit de hogere klassen afkomstig waren [Voorwinden 1997: 33-40, ed. 2001: 29-30].

 

Profaan / religieus?

 

Manifest stichtelijk-religieus.

 

Persoonlijke aantekeningen

 

Op 14 augustus 1983 noteerde ik over deze tekst: ‘Het is geen hoogvlieger, dit Jezusverhaal. Afgezien van enkele nogal geslaagde lyrische passages (Jezus die de Dood aanroept bijvoorbeeld) zijn het vooral de stoplappen en de vaak veel te lange monologen (zoals die van Maria aan de voet van het Kruis: zij blijft maar doorzeuren) die opvallen (en irriteren). Ook de beschrijving van de hel en van de Tweede Komst van Christus stellen teleur omwille van hun conventioneel en weinig evocatief karakter, en de ‘grote verbeeldingskracht’ waar professor Lieven Rens het indertijd aan de Ufsia over had, vind ik dus ver te zoeken’.

 

Een opvallend rare christelijke gedachtekronkel. Als Christus in de hel is afgedaald, heeft hij een gesprek met de duivel die hem smeekt: ‘Omdat U zegt, lieve Heer, dat U nederig bent, verlos dan ook mij uit deze bittere smart, ook al ben ik de duivel, lieve Heer’. De duivel krijgt echter het lid op de neus en zal eeuwig moeten verblijven in de hel. Zelfs de grootste zondaars kunnen vergeven worden als zij berouw tonen, maar de duivel dus blijkbaar niet [ed. 2001: 230-231 (verzen 4480-4487)]. Hetzelfde gesprek komt overigens ook reeds voor in het apocriefe Evangelium Nicodemi.

 

In maart 2002 schreef ik voor Leesidee het volgende signalement van de editie-2001: ‘Vanden levene Ons Heren is een Middelnederlands Jezusleven dat in 4937 paarsgewijs rijmende verzen de geboorte, het leven en het lijdensverhaal van Christus beschrijft. De anonieme auteur, die zich met stichtelijke bedoelingen richtte tot een lekenpubliek, sloot nauw aan bij de bijbelse gegevens, maar maakte daarnaast ook gebruik van apocriefe bronnen, zoals duidelijk blijkt uit het verslag van Jezus’ afdaling in de hel, waaraan het Evangelie van Nicodemus ten grondslag ligt. Van de tekst bleef slechts één volledige kopie in handschrift bewaard (voltooid in Brabant in 1438), naast een aantal fragmenten van andere handschriften, waarvan het oudste dateert uit de late 13de eeuw. Men vermoedt dat de oorspronkelijke versie in de eerste helft van de 13de eeuw geschreven werd.

 

Vanden levene Ons Heren werd in 1968 voor het laatst (her)uitgegeven in de editie van W.H. Beuken. Het betreft hier echter een diplomatische uitgave (dus zonder verbeteringen en aanpassingen door de moderne tekstbezorger). In de nu voorliggende nieuwe editie van Jongen en Voorwinden is niet alleen gekozen voor een kritische uitgave maar wordt de tekst bovendien begeleid door een zeer degelijke parallelvertaling in modern-Nederlands proza. Daarnaast trachten zeven pagina’s aantekeningen en een verklarend register van eigennamen dit Jezusleven nog dichter bij de 21ste-eeuwse lezer te brengen, waarbij naar mijn aanvoelen zelfs een beetje overdreven wordt: is de secularisering echt zo ver gevorderd dat zelfs termen als ‘Eva’, ‘Onze Lieve Vrouw’ of ‘God’ van commentaar moeten worden voorzien?

 

In de beknopt en helder geschreven inleiding schetsen de tekstbezorgers een overzichtelijk beeld van de geschiedenis van de bijbelvertalingen en -bewerkingen tot in de late Middeleeuwen (met onder meer op pp. 22-25 een schets van de Nederlandstalige bijbelvertalingen, -bewerkingen en -hervertellingen tussen 1250 en 1500) en gaan zij wat nader in op structuur en doelpubliek van Vanden levene Ons Heren. Daarbij wordt onder meer de hypothese naar voren gebracht dat deze tekst zou bedoeld zijn voor religieuze lekengemeenschappen in de stad die bestonden uit vermogende personen die vrijwillig gekozen hadden voor een leven in armoede. Zoals vroeger (onder meer door Van Mierlo) reeds werd vastgesteld, behoort de anonieme auteur niet tot de topklasse van de Middelnederlandse literatuur, maar zijn boodschap (die draait rond Christus’ menswording en de daarmee samenhangende Verlossing van de zondige mens) werd in een vorm gegoten die de geïnteresseerde lezer van vandaag nog steeds kan boeien. Dankzij de wetenschappelijk verantwoorde en tegelijk voor een breed publiek openstaande nieuwe editie van Jongen en Voorwinden is dat nu nog meer het geval dan voorheen.’

 

Geraadpleegde literatuur

 

  • F. Baur en J. Van Mierlo, Geschiedenis van de Letterkunde der Nederlanden – Deel I: Algemeene Inleiding / De Letterkunde van de Middeleeuwen. Antwerpen-Brussel-’s-Hertogenbosch, 1939, pp. 182-187.
  • Luc Debaene, in: Boekengids, jg. 47, nr. 5 (juni 1969), p. 218 [recensie van de editie-1968].
  • G.P.M. Knuvelder, Handboek tot de Geschiedenis der Nederlandse Letterkunde – Deel I. ’s-Hertogenbosch, 1970 (5), pp. 188-189.
  • Norbert Voorwinden, “Die Heilige Familie in einigen Leben Jesu-Dichtungen des 13. Jahrhunderts – Zum intendierten Publikum im deutschen und niederländischen Sprachraum”, in: Queeste, jg. 4 (1997), nr. 1, pp. 27-41.
  • Soetje Oppenhuis de Jong, “Het leven van de Heer”, in: Madoc, jg. 16, nr. 1 (lente 2002), pp. 57-59 [recensie van de editie-2001].
  • Frits van Oostrom, Stemmen op schrift – Geschiedenis van de Nederlandse literatuur vanaf het begin tot 1300. Amsterdam, 2006, pp. 338-341.

 

[explicit 24 mei 2002]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram