Bosman 1962
Jheronimus Bosch (Anthony Bosman) 1962
[Zwarte Beertjes – nr. 561, A.W. Bruna & Zoon, Utrecht, 1962, 90 blz.]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 2 (A7) = de Amerikaanse editie]
Bosch kan naar verluidt alleen benaderd worden vanuit zijn werk en vanuit de tijd waarin het ontstond. Bosch’ schilderijen zijn – zoals dat toen van àlle kunst verwacht werd – bestemd om het geloof te verheerlijken: Bosch was een christelijke moralist. Zijn tijd was er een van onzekerheid en overgang en de levensangst die daarmee gepaard gaat, heeft Jeroen uitgebeeld.
De iconografie van Bosch is helemaal niet zo afwijkend als men wel eens wil voorstellen. Keer op keer laat de schilder zich als een vrome middeleeuwer kennen die in zijn opvattingen niet van de gangbare afwijkt. Ook zijn vormgeving en schilderwijze sluiten aan bij de vroege vijftiende eeuw. Bosman legt vooral nadruk op de band tussen Bosch en de miniatuurkunst, een band die drieledig is: er zijn compositaire overeenkomsten, er is de invloed van de fantastische creatuurtjes en Bosch sluit aan bij de genre- en zedenschilderingen die de miniaturen geworden waren. Bosch kan beschouwd worden als de eerste Nederlandse genreschilder op paneel.
In zijn bespreking van de afzonderlijke werken wijkt Bosman slechts één maal af van de traditionele opvattingen uit de Bosch-literatuur: mét Fraenger kan hij zich namelijk niet vinden in de gangbare verklaring van het middenpaneel van de Tuin der Lusten als de uitbeelding van naar de hel leidende wellust. Volgens Bosman heerst er op het paneel een sfeer van vrede en onschuld en doet alles paradijselijk aan.
[explicit]