Jheronimus Bosch Art Center

Het geheim van Jeroen Bosch

Dempf 1999
Dempf, Peter
Genre: Fictie, roman
Aantal pagina's: 342
Uitgever: Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen
Uitgave datum: 2001 (1999)
ISBN: 90-295-1396-9

Dempf 1999

 

Het geheim van Jeroen Bosch (Peter Dempf) 2001

[Roman, Uitgeverij De Arbeiderspers, Amsterdam-Antwerpen, 2001, origineel Duits: Das Geheimnis des Hieronymus Bosch, Frankfurt am Main, 1999, 342 blz.]

 

De Duitse kunsthistoricus Michael Keie is tijdelijk verbonden aan het Prado-museum in Madrid waar hij samen met zijn Spaanse collega Antonio de Nebrija werkt aan de restauratie van de Tuin der Lusten. Kort daarvoor werd deze triptiek van Jheronimus Bosch door een blijkbaar geestelijk gestoorde dominicaan met een bijtende vloeistof besproeid, gelukkig zonder al te veel schade aan te richten. Tot hun grote verrassing ontdekken Keie en De Nebrija op fotografische vergrotingen van de beschadigde plekken verborgen, onduidelijke lettertekens en afbeeldingen, waar ze aanvankelijk geen weg mee weten. Via de psychologe Grit Vanderwerf (die erg geïnteresseerd blijkt in de ontdekkingen van Keie en De Nebrija) komen zij in contact met de dader van de aanslag: pater Johannes Baerle, die voorlopig opgesloten zit in een klooster. Deze pater beweert in een Keulse bibliotheek een handschrift ontdekt te hebben dat in 1511 geschreven werd te ’s-Hertogenbosch door een zekere Petronius Oris. Deze laatste was een leerling van Bosch en werd door de Inquisitie verplicht zijn eigen geschiedenis te noteren.

 

De geschiedenis van Petronius Oris wordt in de rest van de roman naverteld door pater Baerle, met regelmatig een sprong terug naar het nu-moment waarin het verdere onderzoek van de Tuin der Lusten en de onregelmatige contacten tussen de twee kunsthistorici en de nu eens ontsnappende en verdwijnende en dan weer opduikende pater Baerle centraal staan. Op die manier vernemen we dat Oris een Duitse schilder was die als leerling werd aangenomen door Bosch. Via Zita, een dienster uit een plaatselijke Bossche herberg, komt Oris te weten dat Bosch lid is van een geheime ketterse sekte, de Adamieten, die regelmatig in een verborgen zaal binnen de Sint-Jan (toen nog een kerk en geen kathedraal, zoals Dempf foutief schrijft) volledig naakt bijeenkomsten houden, waarbij de Tuin der Lusten fungeert als een symbolische uitbeelding van de ketterse leerstellingen van de sekte. De leider van het geheime genootschap is de geheimzinnige Jacob van Aelmangien, een bekeerde jood die net als Bosch een bijzonder vijandige relatie onderhoudt met de dominicaan Johannes Baerle, de leider van de plaatselijke Inquisitie. Van Aelmangien kent trouwens heel wat van alchemie en maakt gebruik van een zalf om Bosch in trance te brengen en zo uit diens onderbewuste symbolisch materiaal naar boven te halen dat kan verwerkt worden in de Tuin-triptiek. Later wordt gesuggereerd dat hetzelfde gebeurt met Petronius Oris, echter zonder diens (bewuste) medeweten.

 

Tot halverwege de roman doet Peter Dempf denken aan Hubert Lampo op zijn best. Hij slaagt erin een spannend magisch-realistisch sfeertje te creëren dat allerlei vragen oproept, maar voorlopig geen sluitende antwoorden biedt: wat is de verborgen boodschap van de Tuin der Lusten, wie is die Grit Vanderwerf, waarom heeft die Spaanse dominicaan de naam van zijn zestiende-eeuwse voorganger overgenomen, wat hadden de laatmiddeleeuwse Adamieten in de zin en wie zit er achter de merkwaardige moorden in ’s-Hertogenbosch anno 1511? In de tweede helft van zijn roman is Dempf echter verplicht met meer concrete gegevens over de brug te komen, en op een bepaald moment begint de lezer wat ongeduldig (en in het slechtste geval verveeld) te raken, niet in het minst omdat de plot wat al te ingewikkeld en vergezocht wordt.

 

Petronius Oris wordt dank zij Zita opgenomen (maar nog niet echt ingewijd) in de sekte. Hij verliest echter al snel zijn lidmaatschap omdat… zijn lid zich verheft tijdens één van de preken: déze Adamieten – in tegenstelling tot die van Wilhelm Fraenger – lopen wel naakt rond, maar zijn afkerig van seks buiten het huwelijk! Aangezien pater Baerle Oris als spion wil gebruiken bij het ontmaskeren van de sekte, raakt Petronius meer en meer tussen twee vuren in de knel en de hele zaak wordt nog complexer wanneer hij ontdekt dat Jacob van Aelmangien in feite een vrouw is en Zita een non die als spionne voor de Inquisitie werkt. Oris wordt ten slotte door de Inquisitie gefolterd en gevangen gezet (waarna hij dus begint te schrijven aan zijn geschiedenis), maar de op hem verliefd geworden Zita helpt hem ontsnappen zodat hij de Tuin der Lusten in veiligheid kan brengen op het buitenverblijf van Jeroen Bosch. Daar bevindt zich behalve Bosch zelf ook Jacob van Aelmangien en als die te weten komt dat Oris zijn ware identiteit kent, zijn Oris en Zita verplicht (mét Oris’ manuscript) naar Frankrijk te vluchten.

 

Ondertussen hebben in het heden Keie en De Nebrija via fotografische uitvergrotingen nog meer verborgen symbolen ontdekt (onder meer een venusteken op het rechterbinnenpaneel) en uiteindelijk komen zij met de hulp van Grit Vanderwerf achter de geheime boodschap van de Tuin der Lusten. De sekte van de Adamieten blijkt in wezen een vrouwenbeweging geweest te zijn die ervan op de hoogte was dat de geschiedenis van de mensheid zich voltrekt volgens astrologische cycli. In het verleden, misschien wel 10.000 jaar geleden, in het Tijdperk van de Leeuw, werd het matriarchaat vervangen door een patriarchaat en begon het Tijdperk van de Vissen. Een geheim verbond van vrouwen heeft die kennis eeuwenlang doorgegeven, en de Adamieten waren daar een uitloper van. Zij wisten ook dat bij het aanbreken van het Tijdperk van de Waterman (waarin wij nu leven) de vrouwen opnieuw aan de macht zouden komen. In de middeleeuwen had de (door mannen geregeerde) Kerk van dit verbond lucht gekregen, en daarom wilde zij deze vrouwelijke sekten uitroeien. De Tuin der Lusten zou dus uiteindelijk een poging zijn om deze geheime kennis door te geven aan toekomstige generaties en zou in essentie het einde van het Tijdperk van de Vissen, van de katholieke Kerk en dus van de mannenheerschappij aankondigen. Vandaar dat (de moderne) pater Baerle de Tuin der Lusten wilde vernietigen met bijtend zuur.

 

Zoals hierboven reeds gezegd, is dit voor de gemiddelde lezer ondertussen allemaal veel te veel geworden, maar Dempf houdt nog een slag om de arm. Op de laatste bladzijden van de roman begint Keie er toch weer aan te twijfelen of op de uitvergrotingen echt wel verborgen tekens en symbolen te herkennen zijn (misschien ging het gewoonweg om fijne barstjes in het hout van de panelen) en even later komt Grit hem ervan overtuigen dat Baerle inderdaad krankzinnig is en dat er geen bewijzen zijn dat het manuscript van Petronius Oris echt bestaat. Pater Baerle zou heel de geschiedenis dus uit zijn duim hebben gezogen en Grit heeft het spelletje alleen even meegespeeld omdat ze als psychologe geboeid werd door Baerles waanzin.

 

Op het einde van het verhaal gaan Michael Keie en Grit Vanderwerf met elkaar naar bed. Vermoedelijk bedoelt Dempf hiermee dat een cyclische afwisseling van vrouwen- en mannenheerschappij allemaal onzin is, en dat mannen en vrouwen harmonisch met elkaar moeten samenleven, maar van een geslaagde roman kan je op dat moment al lang niet meer spreken. Van zodra men beseft dat Het geheim van Jeroen Bosch na een veelbelovende aanloop uiteindelijk tenondergaat aan een overbeladen, al te extravagante en zijn ambities niet waarmakende plot, komen een aantal lichter doorwegende minpuntjes dit gevoel van teleurstelling nog versterken. Zo is het totaal ongeloofwaardig dat het verhaal van Petronius Oris (een zogenaamd laatmiddeleeuws handschrift dat in het heden naverteld wordt door een pater) zich qua stijl niet of nauwelijks onderscheidt van de gebeurtenissen rond Michael Keie. De stijl van een (al dan niet denkbeeldig) zestiende-eeuws manuscript imiteren, vraagt natuurlijk een flinke dosis vakmanschap, en Dempf is in dit opzicht duidelijk geen Umberto Eco. Temeer daar hij zich enkele malen op verhaaltechnische slordigheidjes laat betrappen.

 

Zo vertelt op pagina 225 de personale verteller (Petronius Oris) iets wat hij normaal op dat moment niet kan weten (namelijk dat Van Aelmangien zijn geheime alchemistenwerkplaats gebruikte sinds de dominicanen in de stad verbleven, lang vóór Oris’ aankomst in ’s-Hertogenbosch dus), terwijl op pagina 142 zonder enige nadere toelichting zowel de Adamieten als Hendrik III van Nassau als opdrachtgevers van de Tuin der Lusten genoemd worden (Hendrik III speelt in het verhaal van Oris overigens verder geen enkele rol). Op pagina 192 is een toneelspeler geheel in het rood gekleed, terwijl hij één alinea verder een nachtzwart kostuum blijkt te dragen. De sporadische taalfouten (p. 148: U lijkt beter in training [lees: in vorm] te zijn dan ik, of nog op pagina 149: Natuurlijk ben [lees: ga] ik akkoord) moeten uiteraard niet op het conto van Dempf maar op dat van de vertaalster geschreven worden.

 

Dat deze roman overigens niet dient gelezen om meer te weten te komen over de historische figuur Bosch of over de betekenis van diens Tuin der Lusten, is hopelijk een overbodige mededeling. Voor de Bosch-kenners is het duidelijk dat Dempf zijn inspiratie heeft gehaald bij de Duitse Bosch-auteur Wilhelm Fraenger die een halve eeuw geleden op de proppen kwam met de op drijfzand gebouwde hypothese dat Bosch lid was van de ketterse Adamieten-sekte met als leider een zekere Jacob van Aelmangien, een door Fraenger uit de Bossche stadsarchieven opgeviste en van een compleet gefingeerde biografie voorziene bekeerde jood. Fraenger wordt op pagina 249 kort vermeld en het motto dat aan zijn verzamelde Bosch-teksten uit 1975 voorafgaat (men ziet enkel wat men weet), wordt op pagina 334 zelfs even geciteerd. Dempf is echter zijn eigen weg gegaan door op de ideeën van Fraenger voort te borduren, wat niemand hem kwalijk kan nemen zolang op de cover van het boek in kwestie expliciet het woord roman vermeld staat. En dan mag Het geheim van Jeroen Bosch beschouwd worden als het zoveelste merkwaardige specimen van de moderne Bosch-receptie.

 

Andere reacties

 

  • Anneriek de Jong, “De hel van Bosch’ Tuin der Lusten”, in: NRC Handelsblad, 9 november 2001: Dat de Duitse historicus Peter Dempf ons met andere ogen naar dat schilderij laat kijken, is een knap staaltje van manipulatie. Van fabuleer- en bouwkunst, kortom: van vertellen.
  • Ed Hoffman, Jheronimus bosch – Zijn Spiegels – Zijn Verten – Zijn Scheppers – Zijn Werken. Jheronimus Bosch Art Center, ’s-Hertogenbosch, 2007, pp. 67-75: Hoezeer deze verdere fantasieën van Fraenger tegenwoordig verworpen worden, toch leveren ze de ideale gegevens voor een roman en Peter Dempf heeft er (…) uitgebreid in gegrasduind.

[explicit 2 mei 2007]

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram