Jheronimus Bosch Art Center

Dankzij Jheronimus Bosch

Grimm 2010
Theo Grimm
Genre: Non-fictie, kunstgeschiedenis
Aantal pagina's: 192
Uitgever: Jheronimus Bosch Art Center, 's-Hertogenbosch
Uitgave datum: 2010
ISBN: 978-90-816227-2-1

Grimm 2010

 

Dankzij Jheronimus Bosch (Theo Grimm) 2010

[Jheronimus Bosch Art Center, s.l. (‘s-Hertogenbosch), s.d. (2010), 192 blz.]

 

Dankzij Jheronimus Bosch van Theo Grimm (een Bosch-liefhebber uit ‘s-Hertogenbosch) is op het eerste gezicht mooi uitgegeven op een makkelijk in de hand liggend formaat en met talrijke verluchtende afbeeldingen. Bij nader toekijken blijkt deze publicatie echter toch gebukt te gaan onder een matige redactie, wat zich vooral manifesteert in het gebruik van hoofdletters, interpunctie en grammatica. Hoofdletters: waarom staat in de titel op pagina 9 bijvoorbeeld het woord ‘Schilderijen’ plots met een hoofdletter? Op pagina 176 onderaan staat ‘Schilderijen’ zelfs met een hoofdletter in het midden van een zin. Een voorbeeldje van foutieve interpunctie op pagina 85: De open triptiek was dus breder dan 128cm groot genoeg voor een klein altaar. Een voorbeeldje van een grammaticaal foutieve zin: Op deze plek de kruising der diagonalen knielt Antonius [p. 89]. Of nog: Zelf meen ik, dat Jheronimus ons hiermee schenkt zijn fraaiste kinderportretje, andere staaltjes van het portretteren van karakters plus wat ernst [p. 101]. Wij beperken ons hier tot enkele opvallende bewijsplaatsen, andere voorbeelden zijn legio. Op bladzijde 41 is er wat misgelopen met de lay-out van een tussentitel. Nergens in het boek is overigens een plaats of een datum van uitgave te bespeuren.

 

Ook op de stijl van de tekst valt veel aan te merken. Om te beginnen maakt de inhoud vaak een naïeve indruk. Zo heeft de auteur het voortdurend over zichzelf als deze student en over zijn boek als deze studie. Als hij het op pagina 43 heeft over een boek van Garrido en Van Schoute, luidt het plots, midden in de tekst: Hun studie is te bestuderen in de bibliotheek van het Jheronimus Bosch Art Center (alsof dat een mededeling van formaat is). In verband met het middenpaneel van de Tuin der Lusten wordt gezegd: In de verte zijn mensen klein geschilderd [p. 153]. Bovendien kan men veel zinnen citeren die gewoon slecht geschreven zijn. Een voorbeeldje op pagina 42, waarbij gedoeld wordt op het verband tussen Middelnederlandse taal/literatuur en Bosch: In de laatste decennia onderzocht men vooral op verbanden met dietstalige geschriften. En nog een voorbeeldje (uit vele andere): Het is ook heden nog strafbare schande om echte ondeugd van wellust, de porno, te schilderen of te vergoelijken [p. 61]. En nog, in verband met de Tuin der Lusten: Is het werk als een waarschuwing tegen oorlog én met de hel overgekomen? Ja! [p. 145]. Ofschoon de auteur regelmatig laat doorschemeren dat hij kennis heeft van het Latijn, vertaalt hij novissima (= de Uitersten of Laatste Dingen, te weten dood, laatste oordeel, hemel en hel) als ‘laatste nieuws’ [pp. 30/33] en ‘eindnieuws’ [p. 41]. Op pagina 111 wordt novissima dan plots weer vertaald als ‘hoe het met hen afloopt’ en ‘wat nog gaat komen’.

 

Bekijken we vervolgens de eigenlijke inhoud wat nader. In het algemeen kan men stellen dat de auteur zich vaak bezondigt aan rommelige betogen en soms zelfs aan regelrechte wartaal. Een kras voorbeeldje van dat laatste (in verband met het middenpaneel van de Tuin der Lusten): Tussen de rehabilitatie van Adam en Eva en de hel staat geen Tuin der Lusten! Jheronimus schilderde er Zijn Tuin der Onvoorzichtigheid: veel fruit, maar met duivels, de geharnaste onmensen aan de leiding [p. 155]. Van een zekere arrogantie getuigt het gebruik van titels die uit de eigen koker van de auteur komen: de Aanbidding der Wijzen heet nu plots Drieluik van Kerstmis en Pasen [p. 69], een Laatste Oordeel wordt Drieluik van Jezus’ Laatste Oordeel [p. 125] of Wederkomstdrieluik [p. 43] en de juiste titel voor de Tuin [p. 147] is naar verluidt Tuin der Onvoorzichtigheid [p. 159], zonder dat dit overigens ook maar één moment aannemelijk wordt gemaakt. Ofschoon regelmatig, zij het vluchtig en zonder veel samenhang, gerefereerd wordt aan vroegere Bosch-auteurs, betrapt men Grimm toch vaak op gebrek aan respect voor de verworvenheden van de oudere Bosch-literatuur. Wanneer het bijvoorbeeld gaat over de duiventil (door Bax in 1948 al overtuigend geduid als een metaforisch bordeel) in de gediaboliseerde boom op het Christoffel-paneel (Rotterdam), noteert de auteur kortweg: te denken aan postduiven?

 

Dit laatste, het doen van uitspraken die slaan als een tang op een varken, is een euvel dat veel te vaak in het boek optreedt om goed te zijn. De uitbeelding van luxuria in de Hel-tondo van het zogenaamde Tafelblad interpreteert Grimm als volgt: het einde van de wellust, je wordt uit je doodsbed getrokken in een drekpoel (onkuisheid die bedreven wordt in een doodsbed!) [p. 41]. Over de marskramer op de Rotterdamse tondo schrijft hij: Hij lijkt op een dakloze van de Brabantse, Gelderse of Hollandse kant van de Maas [p. 55]. Over de legers van de Drie Koningen op het middenpaneel van de Aanbidding der Wijzen (Prado) luidt het: Drie legertjes op de achtergrond houden een veldoefening [p. 72]. Over Sint-Antonius en een dame op het middenpaneel van de Antonius-triptiek (Lissabon) wordt gezegd: Zij bidden voor koorstlijders in doodsstrijd (terwijl die ‘dame’ manifest een duivelin is) [p. 91]. In verband met de Brugse Laatste Oordeel-triptiek lezen we: Zonder meer sluit ik me aan bij de Bosch-auteurs die dit gesigneerde werk aan Jheronimus zelf toeschrijven, omdat er een Christelijke weergave van het eindoordeel te zien is (alsof alle orthodox uitgebeelde Laatste Oordelen door Bosch zouden geschilderd zijn!) [p. 119]. Over de rustende Adam op het linkerbinnenluik van de Weense Laatste Oordeel-triptiek luidt het: terwijl Adam, moe van de lange wachttijd in het voorgeborchte, in slaap gevallen is (wachten in het voorgeborchte, en dat terwijl Adam en Eva net geschapen zijn!) [p. 127]. De zeeridders op het middenpaneel van de Tuin worden hardnekkig geharnasten genoemd [p. 153], één maal zelfs met hoofdletter [p. 158].

 

Dat Grimm van iconografie weinig kaas heeft gegeten, blijkt onder meer ook uit zijn foutieve positieve interpretatie van de linkerbenedenhoek van het middenpaneel van de Hooiwagen-triptiek: Vijf volwassenen ( … ) zijn zorgzaam bezig met kinderen (terwijl het gaat om bedrieglijke zigeunerinnen en een al even bedrieglijke valse bedelaar) [p. 168]. Over de ordinaire kijkfouten, zoals wanneer een reuzenrat half varken, half haas genoemd wordt [p. 94] of een hondje wordt geduid als een aapje [p. 101], zwijgen we dan nog. Op andere momenten valt dan weer op dat er ellenlange beschrijvingen worden gegeven van wat op Bosch’ panelen te zien is, terwijl aan interessante details zonder enige uitleg voorbij wordt gegaan: dat op het Aards Paradijs-paneel (Venetië) bijvoorbeeld een leeuw een prooi verslindt [p. 47], of dat op het middenpaneel van de Hooiwagen een non een worstje van een doedelzakspeler (géén nar!) krijgt [p. 169].

 

Ook opvallend zijn de regelmatig opduikende passages die men niet anders dan ‘gepreek’ kan noemen [voorbeelden op pp. 33/63/132] en waarin moslims [p. 23 onder meer] en vrouwen [pp. 33/42] een merkwaardig positieve waardering meekrijgen. Er wordt in deze passages dan een link gelegd tussen Bosch en onze eigen tijd, waarbij telkens opnieuw gesuggereerd wordt dat Bosch’ thematiek essentieel zou draaien rond de vier deugden standvastigheid, rechtvaardigheid, voorzichtigheid en matigheid [pp. 78/81/105/127/139/176] en dat deze deugden nog steeds de hoeksteen dienen te vormen van het moderne gezin. Deze thematiek wordt vervolgens in verband gebracht met twee elementen uit Bosch’ leven, die door Grimm blijkbaar als het fundament van zijn Bosch-benadering worden gepresenteerd: de opleiding die Bosch zou genoten hebben aan de Latijnse school (met als resultaat: een gedegen bijbelkennis en een sterk christelijk geloof) [zie vooral pp. 112/177] en de steun en goedkeuring die Bosch bij het uitschilderen van zijn thematiek zou ondervonden hebben van de andere (vaak universitair geschoolde) Gezworen Broeders van de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap [zie vooral pp. 105/113/140].

 

Men dient toe te geven dat deze twee biografische elementen (Bosch als leerling van de Latijnse school en Bosch als deelnemer aan het leven van een geschoolde stadselite) zeker niet van alle waarschijnlijkheid ontbloot zijn (in feite lijken het veeleer twee open deuren die ingetrapt worden). Anderzijds dient men toch ook op te merken dat Grimm geen echte bewijzen kan leveren (noch voor Bosch’ leerling-zijn van de Latijnse school in ’s-Hertogenbosch, noch voor de veronderstelling dat zijn medebroeders zijn schilderijen zouden becommentarieerd en beoordeeld hebben op hun inhoud). En bovendien is de manier waarop Grimm deze twee hypothesen aanwendt om Bosch’ schilderijen te verhelderen, verre van bevredigend. Het is toch niet omdat Bosch in de Latijnse teksten op zijn panelen afkortingen aanduidt door middel van bovenstrepen of überhaupt Latijn gebruikt, dat hij perse de Latijnse school moet gevolgd hebben [p. 13]? En de Latijnse spreekwoorden uit de Proverbia Seriosa die Grimm sporadisch in verband brengt met Bosch-schilderijen, zijn al evenmin erg overtuigend.

 

Signaleren we ten slotte nog dat de ‘chronologische’ structuur waarbinnen Grimm de Bosch-schilderijen één voor één overloopt, slordig en nonchalant gebaseerd is op de dendrochronologische dateringen van Peter Klein, met alle onzekerheden, onwaarschijnlijkheden en ongerijmdheden vandien. Om vertrekkende van zulk een wankele basis dan ook nog diachronisch een uitermate belangrijke innerlijke hervorming [p. 175] in Bosch’ oeuvre te gaan reconstrueren, is vanzelfsprekend een brug te ver. Nog afgezien van het feit dat Grimm er niet in slaagt duidelijk te maken wat met die innerlijke hervorming dan wel bedoeld mag worden.

 

Dit alles kan slechts tot één onverbiddelijke conclusie leiden. Dankzij Jheronimus Bosch is een in hoge mate amateuristische tekst die met enige goede wil beschouwd kan worden als een Bosch-curiosum. Voor de ernstige Bosch-studie betekent een boek als dit echter alleen tijdverlies en irritatie, en vanuit dit perspectief mag dan ook de vraag gesteld worden: was het überhaupt noodzakelijk een tekst als deze in gedrukte vorm te doen verschijnen? Zónder goede wil zou men kunnen opperen: de cyberruimte van Internet is welhaast oneindig en in een blog kan iedereen zijn visies en gedachten ventileren, zelfs al leidt het niet echt tot veel.

 

[explicit 24 januari 2011]

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram