Jheronimus Bosch Art Center

Lijfelijke en geestelijke pelgrimage: materiële 'souvenirs' van spirituele pelgrimage

Koldeweij 2000
Koldeweij, A.M.
Genre: Non-fictie, kunstgeschiedenis
Uitgave datum: 2000
Bron: Kees Veelenturf (red.), "Geen povere schoonheid - Laat-middeleeuwse kunst in verband met de Moderne Devotie", Uitgeverij Valkhof Pers, Nijmegen, 2000, pp. 222-252

Koldeweij 2000

 

“Lijfelijke en geestelijke pelgrimage: materiële ‘souvenirs’ van spirituele pelgrimage”

(A.M. Koldeweij) 2000

[in: Kees Veelenturf (red.), Geen povere schoonheid. Laat-middeleeuwse kunst in verband met de Moderne Devotie. Uitgeverij Valkhof Pers, Nijmegen, 2000, pp. 222-252.]

 

In deze bijdrage poogt Koldeweij een beeld te geven van het fenomeen ‘geestelijke pelgrimage’ in de late middeleeuwen, dat een pendant vormt van de werkelijke bedevaarten. De beide versies van de zogenaamde Landloper van Jheronimus Bosch (in Rotterdam en Madrid) spelen in dit verhaal een hoofdrol, evenals de ontelbare en massaal vervaardigde laatmiddeleeuwse afbeeldingen van het Vera Icon, het Ware Gelaat van Christus.

 

Onder ‘geestelijke pelgrimage’ dienen we te verstaan: het in de geest reizen om zo tot dezelfde religieuze ervaringen en hetzelfde religieuze rendement te komen als bij werkelijke pelgrimstochten. Dit was een fenomeen dat in de late middeleeuwen zeer goed aanwijsbaar was, onder meer in de kringen van de Moderne Devotie, maar niet alléén daar (het kwam ook voor in kloosters en stedelijke milieus die niet direct onder de invloed van de Moderne Devotie stonden).

 

Bosch’ Landloper-voorstellingen spelen naar verluidt in dit verhaal een hoofdrol. Volgens Koldewij moeten we Bosch’ landloperfiguren namelijk duiden als allegorische voorstellingen van de mens als pelgrim op zijn levenspad, waarmee Bosch aansluit bij allegorische geschriften waarin het hele menselijke bestaan wordt opgevat als een pelgrimage. Bosch heeft zijn landlopers echter heel bewust niét afgebeeld met de typische parafernalia van pelgrims, omdat hij hen niet wou verbinden met de negatieve associaties van rondtrekkende pelgrims, associaties die sterk waren in Bosch’ tijd. Door de mens op zijn levenspelgrimage niet als aardse pelgrim af te beelden, verwees Bosch niet naar de aardse bedevaartgangers, maar naar de voortploeterende mensheid in het algemeen. De stok die Bosch’ landlopers vasthouden, is dus niet de typische lange pelgrimsstaf (om al te specifieke associaties te vermijden), maar een attribuut dat hen duidt als de voorttrekkende mens, als de pelgrim die op zijn pad moet blijven. Waarna Koldeweij een passage uit de Middelnederlandse versie van de Speculum humanae salvationis citeert waarin de stok van pelgrims geduid wordt als een metafoor voor het geloof in God (en de honden die door de stok op afstand worden gehouden, als duivels).

 

Als men Koldeweij’s betoog hier goed begrijpt, dan zijn Bosch’ landlopers dus pelgrims die niet als pelgrims zijn afgebeeld. De auteur stelt: Niet de werkelijke pelgrimage is beschreven, maar de ‘geestelijke’ tocht [p. 229]. Wat Koldeweij met dit laatste bedoelt, is echter niet wat met de door hem in dit artikel beschreven ‘geestelijke bedevaarten’ wordt bedoeld. Deze ‘geestelijke bedevaarten’ waren spirituele substituten voor mensen die om bepaalde redenen niet lijfelijk op bedevaart (vooral naar Rome en Jeruzalem) konden gaan, maar waar Koldeweij het in verband met Bosch’ landlopers over heeft, is de middeleeuwse topos van het menselijk leven als pelgrimstocht (naar de hemel). Deze topos heeft met ‘geestelijke bedevaarten’ geen direct verband, en dus vraagt men zich af hoe Bosch’ landlopers in een betoog over ‘geestelijke bedevaarten’ een hoofdrol zouden kunnen spelen. En zelfs als Bosch’ landlopers een geestelijke pelgrimstocht zouden uitbeelden en ze niet weergegeven worden als pelgrims omwille van de negatieve connotaties van deze laatste in de middeleeuwen, dan rijst nog altijd de vraag: hadden landlopers in de late middeleeuwen dan niet evenzeer negatieve connotaties?

 

Koldeweij beschouwt de hier besproken Bosch-figuren als landlopers, en niet als marskramers. Dat deze ‘mars’ zou impliceren dat het om een rondtrekkende koopman moet gaan, zoals in de literatuur doorgaans wordt gesuggereerd, valt nergens mee te staven. Hier moeten we waken voor een te specifieke duiding. Waar het om gaat, is dat ieder christenmens gebukt onder de last van het aardse bestaan zijn moeilijke levensweg moet volgen [p. 229]. Koldeweij brengt de rugkorf van Bosch’ landlopers ten slotte nog in verband met een figuur op de titelpagina van een Antwerpse druk uit 1505 van De navolging van Christus: zijn overeenkomst met de zwervers van Bosch is opvallend [p. 230]. Bij nader toezien blijkt het hier nochtans niet om een marskramer, noch om een mars te gaan, maar om een druivenplukker met een mand druiven op de rug.

 

[explicit 26 december 2006]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram