Panofsky 1953
Early Netherlandish Painting. Its Origins and Character (Erwin Panofsky) 1953
[Twee delen, Icon Editions-Harper & Row, New York-Hagerstown-San Francisco-Londen, 1971 (origineel: 1953), pp. 357-358]
[Ook vermeld in Gibson 1983: 22 (A110)]
Het werk van Bosch staat los van dat van de zogenaamde Vlaamse Primitieven. Zijn bron is de volkse of half-volkse kunst (houtsneden, prenten, beeldhouwwerk, houtsnijwerk en vooral de boekversiering). Hij haalde zijn inspiratie uit de Internationale Stijl, uit de drolerieën in veertiende- en vijftiende-eeuwse handschriften en sloot aan bij het ‘réalisme pré-Eyckien’. Hij moet zich aangetrokken hebben gevoeld tot de illustraties bij allegorische traktaten en dichtwerken als de Pèlerinage de la Vie Humaine.
Verdere bronnen zijn volgens Panofsky religieuze literatuur (hij noemt onder meer de Ars moriendi en het Visio Tundali), populaire wetenschap, joodse legenden, folklore en spreekwoorden, en vooral: de orthodox-christelijke theologie. Panofsky verwerpt de theorieën van Fraenger: Bosch was vast géén ketter. Misschien wel één van die extreme moralisten die geobsedeerd worden door wat ze zo hevig afwijzen en voor wie een zekere bekoring uitgaat van obsceniteiten, perversies en folteringen. ‘He may have been a case for psychoanalysis, but not for the Inquisition.’
Panofsky is van oordeel dat het werk van Bosch nog niet ‘ontcijferd’ is en hij acht zichzelf daar ook niet capabel toe. Hij sluit zijn tekst (en boek) af met een citaat van Adelphus Müelich: ‘This, too high for my wit, / I prefer to omit’.
Marijnissen (zie Marijnissen e.a. 1972: 11) noemde het citaat een kwinkslag en betreurde dat Panofsky zich niet méér met Bosch heeft willen bezighouden. Volgens hem zijn de paar paragrafen die Panofsky aan Bosch wijdde, doordrongen van ‘bezadigd onderscheidingsvermogen en werkelijke kennis’. Panofsky had naar verluidt kunnen afrekenen met heel wat onzin die over Bosch werd geschreven.
[explicit]