Jheronimus Bosch Art Center

Astrology and Jerome Bosch

Pigler 1950
Pigler, Andrew
Genre: Non-fictie, kunstgeschiedenis
Uitgave datum: 1950
Bron: The Burlington Magazine, 92 (1950), pp. 132-136

Pigler 1950

 

“Astrology and Jerome Bosch” (Andrew Pigler) 1950

[in: The Burlington Magazine, 92 (1950), pp. 132-136]

[Ook vermeld in Gibson 1983: 50 (D38)]

 

In dit artikel brengt Pigler de buitenluiken van de Hooiwagen en de Rotterdamse Marskramer-tondo in verband met de laatmiddeleeuwse astrologie. Hij wijst de Verloren Zoon-interpretatie af omwille van een vóór hem reeds gesignaleerd argument (het grijze haar van de hoofdfiguur van beide voorstellingen), maar voegt daar nog een argument aan toe: de zware last die gedragen wordt door de (inderdaad licht voorovergebogen) hoofdfiguur van de tondo, past niet bij het tot complete armoede vervallen zijn van de Verloren Zoon op weg naar het vaderlijk huis. Pigler wijst echter ook de Landloper-interpretatie af omwille van ‘bepaalde elementen in het schilderij’. Volgens Pigler heeft Bosch de hoofdfiguur van beide voorstellingen afgeleid van vijftiende-eeuwse astrologische houtsneden, prenten en tekeningen die bekend staan onder de naam Planetenkinderbilder. De man met de korf op de rug zou meer bepaald een zogenaamd ‘kind’ van de planeet Saturnus zijn: zijn magere uiterlijk, zijn melancholische blik en zijn trage, twijfelende manier van lopen zouden hierop wijzen. Piglers belangrijkste argument is de frappante gelijkenis die hij meent te ontdekken tussen Bosch’ zwervers en een met een zware zak en lange stok uitgeruste figuur op de voorgrond van een Florentijnse gravure, daterend van omstreeks 1460, die de ‘kinderen van Saturnus’ voorstelt.

 

Bekijkt men echter een afbeelding van deze gravure [p. 134, afb. 21], dan is er in werkelijkheid zelfs van een verre gelijkenis met Bosch’ marskramers geen sprake. Hetzelfde motief zou volgens Pigler in de periode na Bosch terugkeren in een houtsnede uit Andrea Alciati’s Emblemata (editie 1547). Ook daar is echter van enige gelijkenis met wat Bosch schilderde, geen sprake [p. 135, fig. A]. Bernard Salomon, de ontwerper van de houtsnede, zou zich naar verluidt door Bosch hebben laten inspireren. De grommende honden op de buitenluiken van de Hooiwagen en op de tondo zijn in de houtsnede en de begeleidende tekst een wezel geworden, maar dit is volgens Pigler ‘slechts een detail’.

 

Piglers overige argumenten vallen even zwak uit. Dat zowel in de beide Bosch-voorstellingen als in uitbeeldingen van de ‘kinderen van Saturnus’ varkens en galgen voorkomen, kan men nog beschouwen als een interessante vaststelling (hoewel het hier even goed ook om louter toevalligheden kan gaan). Dat de man die op een Saturnus-tekening van de Meester van het Amsterdamse Kabinet een paard aan het slachten is [p. 134, afb. 23], een astrologische parallel zou vormen met het paardenskelet op de buitenluiken van de Hooiwagen, is echter zuivere Hineininterpretierung. Pigler verliest bovendien veel krediet door te suggereren dat de cottage (bedoeld wordt: de verdachte herberg) van de Rotterdamse tondo het huis is van de hoofdfiguur en dat diens vrouw zich reeds in de armen van een soldaat bevindt.

 

Pigler interpreteert de hoofdpersonen van Bosch’ voorstellingen uiteindelijk als eenzame zwervers die onder invloed van de planeet Saturnus tot een ongelukkige levensstaat vervallen zijn. De buitenluiken van de Hooiwagen zouden naar verluidt op die manier goed passen bij de binnenpanelen die Pigler – totaal willekeurig – in verband brengt met de bijbelverzen Amos 2: 13-14 en interpreteert als een aan de mensheid gerichte waarschuwing tegen de onvermijdelijke bestraffing der zonden. Men vraagt zich hierbij af waarom Bosch zich dan op de buitenluiken van deze triptiek wél, en op de binnenpanelen niét liet inspireren door de laatmiddeleeuwse astrologie.

 

In een voetnoot vermeldt Pigler overigens dat hij de artikelen van Grauls en Lebeer uit 1938 niet heeft kunnen raadplegen, wat een gemiste kans van formaat mag worden genoemd. Piglers artikel is duidelijk op niet veel meer dan los zand gebouwd. Hij slaagt er in elk geval niet in alle elementen van Bosch’ buitenluiken en tondo binnen een harmonische visie samen te brengen. Dat de hoofdfiguren marskramers zijn, komt nergens ter sprake. De cruciale rol van de honden wordt totaal over het hoofd gezien. Piglers vaststelling dat de zware last van de hoofdpersoon van de tondo spreekt tégen de Verloren Zoon-interpretatie, en vooral zijn opmerking dat het een grove fout is om de buitenluiken en de tondo niét met elkaar in verband te brengen, vormen uiteindelijk de enige waardevolle elementen van zijn analyse van de beide voorstellingen. Ook het verband dat Pigler ziet tussen het Goochelaar-paneel (St.-Germain-en-Laye), een Bosch-tekening met een goochelaar (Louvre) en een Luna-tekening in het vijftiende-eeuwse Hausbuch, is merkwaardig genoeg om nader bestudeerd te worden. Vergelijk hieromtrent Bax 1962: 30/35, en Hammer-Tugendhat 1981: 45-48.

 

Vergelijk over dit artikel ook De Bruyn 2001a: 177.

 

[explicit]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram