Jheronimus Bosch Art Center

Jheronimus Bosch - The Road to Heaven and Hell

Schwartz 2016a
Schwartz, Gary
Genre: Non-fictie, kunstgeschiedenis
Aantal pagina's: 256
Uitgever: Overlook Duckworth, New York-Londen
Uitgave datum: 2016
ISBN: 978-0-7156-5134-7

Schwartz 2016a

 

Jheronimus Bosch – The Road to Heaven and Hell (Gary Schwartz) 2016

[Overlook Duckworth, New York-Londen, 2016, 256 blz.]

[Nederlandse versie: Gary Schwartz, Jheronimus – De wegen naar hemel en hel. Fontaine Uitgevers, Hilversum, 2016, 256 blz.]

 

Zoals te verwachten was, verschenen er in 2016 een hele reeks nieuwe boeken over Bosch (die overleed in 1516). Jheronimus Bosch – The Road to Heaven and Hell van de Amerikaanse kunsthistoricus Gary Schwartz is geen grensverleggende studie en kan niet echt ‘verplichte lectuur voor Bosch-experten’ genoemd worden. Nochtans is het één van de fraaiste en meest degelijke algemene inleidingen op Bosch die de laatste jaren op de markt verschenen: het boek bevat veel informatie, is mooi en functioneel geïllustreerd en bijna elke pagina is boeiend.

 

De tekst is verdeeld in zeven onderdelen: de wereld van Bosch (pp. 16-35), het leven van Bosch (pp. 36-53, met op pp. 48-53 een overzicht van de archiefdocumenten), de kunstenaar Bosch (pp. 54-81, met onder meer aandacht voor Bosch’ bronnen en opdrachtgevers), de tekeningen (pp. 82-103), de schilderijen (pp. 104-205), de erfenis van Bosch (pp. 206-225) en een kort hoofdstuk over het Bosch Research and Conservation Project (pp. 226-229). In deel 5 worden de schilderijen niet chronologisch besproken maar volgens thematiek: Christus, de heiligen, de Eindtijd en het lot en het leven van de mensheid, met aparte aandacht voor de Tuin der Lusten. In het voorwoord (p. 15) kondigt de auteur aan dat hij zich aansluit bij de chronologie van Stefan Fischer wat de schilderijen betreft en van Fritz Koreny wat de tekeningen betreft (ofschoon hij op pp. 80-81 de lezer waarschuwt dat er op dit terrein nog heel wat onenigheid bestaat onder de kenners).

 

Volgens Schwartz was Bosch een kunstenaar met een unieke verbeelding die een in essentie christelijke boodschap bracht. De beeldenwereld van Bosch herinnert vaak aan spreekwoorden, stereotypen en volksverhalen uit zijn moedertaal (Middelnederlands), ofschoon zijn werken ook werden gewaardeerd door anderstalige (Frans, Italiaans, Spaans sprekende) opdrachtgevers en verzamelaars. Schwartz wijst er verder op dat het werk van Bosch vaak humoristisch is, dat alchemie er een zekere rol in speelt en dat de sociale context van Bosch belangrijk is om zijn oeuvre te begrijpen. Zoals andere auteurs vóór hem, signaleert Schwartz ook verwantschappen met de geschriften van Dionysius de Karthuizer (pp. 35 / 154 / 169).

 

Eén van de lovenswaardige zaken in deze uitgave is dat Schwartz er niet voor terugschrikt om zijn eigen kijk te geven op bepaalde kwesties en onderwerpen, ofschoon dient toegegeven dat de argumenten die zijn opinies moeten ondersteunen, meestal nogal oppervlakkig en soms zelfs zwak uitvallen. Enkele voorbeelden van de gevallen waarin Schwartz een eigen mening verdedigt.

  • Koldeweij en Ilsink interpreteerden de Het veld heeft ogen-tekening (Berlijn) als een rebus op de stadsnaam ’s-Hertogenbosch en zelfs op de kunstenaar Bosch zelf. Schwartz noemt deze interpretaties goedmoedig ‘aardige speculaties’ (p. 85).
  • Schwartz is van mening dat de Hels landschap-tekening (particuliere verzameling), die opdook in 2003, een originele Bosch is, in tegenstelling tot Koreny (pp. 90-91).
  • De zogenaamde ‘vierde koning’ in de Aanbidding der Wijzen-triptiek (Prado) wordt geduid als een voorafbeelding van Christus als de Koning der Joden: een nogal verwarde en weinig plausibele interpretatie (p. 117). Het wordt nog verwarder wanneer ook een figuur op de buitenluiken van de Brugse Laatste Oordeel-triptiek bij de zaak betrokken wordt (p. 156).
  • Even zwak is de bewering dat de jongen met het windmolentje van de Weense Kruisdraging niet Christus is omdat er ook een jongetje met een windmolentje voorkomt op de buitenluiken van de Sint-Antonius-triptiek (Lissabon) (p. 127).
  • Fischer bracht het tafereel bovenaan het linkerbinnenluik van de Sint-Antonius-triptiek (Lissabon) in verband met een passage uit de vita van de heilige waarin engelen Antonius in de lucht verheffen op weg naar de hemel en duivels dit willen verhinderen. Schwartz merkt terecht op dat er in dit Bosch-tafereel geen engelen te zien zijn (p. 143).
  • Volgens Schwartz is de heilige op het rechterbuitenluik van de Weense Laatste Oordeel-triptiek Sint-Bavo. Koldeweij’s hypothese (het is Sint-Hippolytus) wordt nergens vermeld (ook niet in de bibliografie) (pp. 160-161).
  • Op pagina 189 brengt Schwartz een nieuwe (weinig overtuigende) interpretatie van het Keisnijding-paneel (Prado): de boodschap ervan zou zijn dat de leden van de Orde van het Gulden Vlies sterfelijk zijn, net als iedereen.
  • Schwartz is er niet van overtuigd dat de kin van de vrouwelijke heilige in de Gekruisigde Martelares-triptiek (Venetië) sporen van een baard vertoont (p. 239). Hij is het ook niet eens met Vandenbroecks duiding van de vier tondo’s op de Rotterdamse Zondvloed-vleugels als episoden uit het verhaal van Job (p. 239).
  • In een vroegere publicatie [Schwartz 1997: 80] schreef Schwartz dat de mensen op het middenpaneel van de Tuin der Lusten ‘op weg zijn naar de hel’. Hij is het nu oneens geworden met zijn eigen vroegere interpretatie en ziet het middenpaneel als een visioen van de wereld zoals die had kunnen zijn indien Adam en Eva niet gezondigd hadden (pp. 199 / 201). Dit betekent automatisch dat Schwartz op het middenpaneel geen verwijzingen naar homoseksualiteit ziet.

Deze voorbeelden tonen duidelijk aan dat Schwartz niet louter de ideeën van anderen kopieert en dat hij graag voor zichzelf denkt. Maar op bladzijde 240 schrijft hij: ‘Ik (heb) lang niet alle magistrale bijdragen van Paul Vandenbroeck aan dit essentiële onderwerp kunnen integreren, laat staan dat ik met hem in competitie ben getreden’. Het is een lot dat de uitgebreide teksten van Vandenbroeck wel vaker treft: ze worden ‘magistraal’ genoemd, maar er is nauwelijks iemand die ermee in dialoog wil (kan?) treden. Men zou zich kunnen afvragen: waarom?

 

Helaas bevat het boek van Schwartz ook enkele (kleine) foutjes en onvolmaaktheden. Enkele voorbeelden.

  • Op bladzijde 43 wordt het Middelnederlandse spreekwoord als die buyc opgaet soe bract dat spelken wt in het Engels vertaald als: ‘When the flesh rises the game begins’. Dit zou moeten zijn: ‘When the belly swells up the truth is uncovered’ (verwijzend naar de zwangerschap van een meisje of een vrouw). In de Nederlandse versie blijft de Middelnederlandse zin onvertaald.
  • Op bladzijde 112 wordt de Judas-figuur gesignaleerd die zelfmoord gepleegd heeft bovenaan het rechterbuitenluik van de Aanbidding der Wijzen (Prado), met daarbij aansluitend het zinnetje: ‘Achter hen bungelt een figuurtje ondersteboven in de lucht met zijn benen om een stok geslagen, die wordt vastgehouden door een vliegend, insectachtig duiveltje met een brandende kop’. Schwartz is er zich blijkbaar niet van bewust dat dit de ziel van Judas is die door een duivel naar de hel wordt gesleept. Is hij er zich wel van bewust, dan overschat hij zijn brede lezerspubliek door dit detail niet te verklaren.
  • Op pagina 151 wordt de half dode, half bloeiende boom vlak vóór Sint-Hiëronymus in de Eremieten-triptiek (Venetië) een ‘dreigend uitziend’ motief genoemd. Blijkbaar is Schwartz er niet van op de hoogte dat dit motief symbolisch verwijst naar Christus’ verrijzenis. Ofschoon hij in een eindnoot op bladzijde 237 zijn twijfels uit over de waarde van de methodologie van Bax en De Bruyn, hadden Middelnederlandse teksten hem vertrouwd kunnen maken met deze symboliek.
  • De correctheid van de titel die gegeven wordt aan één van de panelen van de Visioenen uit het Hiernamaals-luiken (Venetië) op bladzijde 168 (Vagevuur), is zeer twijfelachtig. Correcter is waarschijnlijk: Hel.
  • Op bladzijde 170 lezen we over de Aards Paradijs-vleugel (Venetië): ‘Eten en gegeten worden, zoals daarvoor in de natuur gebruikelijk was, zijn uitgebannen’. Maar op de achtergrond is een leeuw een ree aan het opvreten!
  • Op bladzijde 184 wordt het bootje op het Narrenschip-paneel (Parijs) ‘een schip zonder riemen’ genoemd. Het originele Engels heeft nochtans ‘a rudderless boat’. Maar dit bootje heeft een grote pollepel als roer (rudder)!
  • Op pagina 219 wordt van de liedjestekst in het Concert in het ei-paneel gezegd dat hij ‘niet erg (lijkt) te passen bij het onderwerp van het schilderij’. Toch net wel? Het gaat om een (onnozel) liefdesliedje en het onderwerp van het schilderij is losbandige pretmakerij.
  • In sommige gevallen, wanneer hij niet begrijpt wat Bosch schilderde, lijkt Schwartz nogal snel geneigd om daaruit te concluderen dat Bosch niet wilde begrepen worden. Dit is bijvoorbeeld het geval op de bladzijden 117 (de ‘vierde koning’ van de Aanbidding der Wijzen in het Prado), 144 (de ‘nevenscènes’ in de Antonius-triptiek van Lissabon) en 179 (de marskramer op de buitenluiken van de Hooiwagen-triptiek). Zoals Marijnissen zo vaak al heeft gezegd: wij kijken naar laatmiddeleeuwse schilderijen door de ogen van onze eigen onwetendheid.
  • En ten slotte nog een échte miezemuizerij. Natuurlijk weten we allemaal dat a rose by any other name would smell the same. En toch. Op bladzijde 15 wordt Erwin Verzandvoort (zowel in de Engelse als in de Nederlandse versie) ‘Erwin Zandvoort’ genoemd. Mijn eigen naam (Eric De Bruyn) wordt voortdurend gespeld als ‘Eric de Bruyn’, wat er volgens Nederlandse normen nog mee doorkan. In de index op bladzijde 250 is het echter al ‘Erik de Bruyn’ geworden (zowel in de Engelse als in de Nederlandse versie).

 

Er zijn verder ook enkele kleine verschillen tussen de Engelse en de Nederlandse versie van dit boek.

  • De zin ‘the tree on the right is made inhabitable with a giant crock lived in by little people such as the one climbing the highest branch’ in de Engelse versie (p. 133) ontbreekt in de Nederlandse versie (p. 133).
  • In de afdeling over de Tuin der Lusten ontbreekt eindnoot 10 in de Engelse versie, maar niet in de Nederlandse versie (pp. 201 / 240).
  • Op bladzijde 228 van de Engelse versie lezen we dat Bosch begraven werd op 8 augustus. Bladzijde 233 van de Engelse versie en bladzijden 228 / 233 van de Nederlandse versie geven correct 9 augustus als datum.
  • Daartegenover staat dat de eindnoten die horen bij het onderdeel ‘Jheronimus had meer dan één kalender’ op bladzijde 237, zowél in de Engelse als in de Nederlandse versie ontbreken.

Vanzelfsprekend zijn we allemaal vertrouwd met Titivillus, het zetduiveltje.

Recensies

  • Nik de Vries, "Gary Schwartz", in: Bossche Kringen, jg. 3, nr. 3 (mei 2016), pp. 64-65 [deze tekst is eerder een signalement dan een volwaardige recensie].

[explicit 23 augustus 2016]

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram