Van Gangelen-Ostkamp 2001
“Parallels Between Hieronymus Bosch’s Imagery and Decorated Material Culture from the Period Between circa 1450 and 1525” (Hans van Gangelen en Sebastiaan Ostkamp) 2001
[in: Jos Koldeweij, Bernard Vermet en Barbera van Kooij (red.), Hieronymus Bosch. New Insights Into His Life and Work. Museum Boijmans Van Beuningen-NAi Publishers-Ludion, Rotterdam, 2001, pp. 152-169]
De auteurs van deze bijdrage baseren hun interpretatie van een aantal Bosch-werken op de materiële cultuur van rond 1500. Aan de hand van contemporaine sier- en gebruiksvoorwerpen, maar ook van prenten, schilderijen, muurschilderingen, misericorden en literaire teksten trachten zij aan te tonen dat heel wat van de motieven die Bosch uitbeeldde, ook elders voorkwamen. Soms blijven deze parallellen eerder oppervlakkig, zoals wanneer een bepaald type kruik dat Bosch schilderde, ook in de laatmiddeleeuwse werkelijkheid blijkt bestaan te hebben (bevestigd door archeologische opgravingen). Meestal leidt het vaststellen van thematische parallellen tussen Bosch en de materiële siercultuur rond 1500 tot de conclusie dat Bosch vaak het motief van de omgekeerde (of verkeerde) wereld uitbeeldde. Hieruit zou moeten blijken dat Bosch een ‘kind van zijn tijd’ was en dat veel van zijn motieven uit een oudere traditie stammen.
Deze bijdrage bevat een aantal interessante gegevens, maar is jammer genoeg anderzijds ook erg rommelig gestructureerd, wat de overzichtelijkheid en de kracht van het betoog niet ten goede komt. De interpretaties die van bepaalde details van Bosch-werken gegeven worden, zijn ook niet altijd even overtuigend en bezondigen zich meer dan eens aan ‘jumping to conclusions’. Voorbeelden hiervan zijn: de parallel die gesuggereerd wordt tussen de man met een ezel waarop een aap zit op het middenpaneel van de Aanbidding der Wijzen-triptiek (Madrid), en de Vlucht naar Egypte [p. 157], de duiding van de drie vrouwen onderaan links het middenpaneel van de Hooiwagen-triptiek (Madrid) als ‘moeders’ (in werkelijkheid gaat het om twee zigeunerinnen die een burgervrouw bedriegen) [p. 157-158], de overeenkomst die men wil zien tussen de man die een zak op de rug draagt in het Invidia-segment van het Tafelblad met de Zeven Hoofdzonden (Madrid) en een loodtinnen speldje dat een molenaar te paard en een windmolen toont [p. 167], of ook nog de gesuggereerde gelijkenis tussen de figuur op de ton in het Gula-fragment (New Haven) en een op een kruik afgebeelde figuur die toevallig ook op een hoorn blaast (in werkelijkheid is er van gelijkenis geen sprake) [p. 169]. Af en toe worden ook kijkfouten gemaakt. Op de linkerhelft van het middenpaneel van de Hooiwagen is bijvoorbeeld geen sprake van een man die onder de rokken van een non loert (het gaat om een mannelijke en een vrouwelijke bedelaar) [p. 166].
Conclusie: de gegevens uit de laatmiddeleeuwse sier- en gebruikscultuur die hier gesignaleerd worden, dragen inderdaad meer dan eens boeiend materiaal aan voor de interpretatie van het Bosch-oeuvre (twee voorbeeldjes slechts: op hun hoofd staande figuren verwijzen in de laatmiddeleeuwse beelding vaak naar de Verkeerde of Omgekeerde Wereld en wijzen erop dat wat in hun buurt gebeurt, ‘verkeerd’ is [p. 159], en draagspeldjes die een vagina binnenin een mossel tonen, bewijzen de erotische symboliek van de mossel rond 1500 [p. 162]. Wanneer de auteurs echter zelf overgaan tot het interpreteren van Bosch-motieven, dient men op zijn hoede te zijn.
[explicit]