Will 2001
Jeroen Bosch. Tussen Hemel & Hel (Chris Will) 2001
[PlanPlan producties, Amsterdam, 2001, 120 blz.]
Chris Will (°1953) is als kunsthistoricus verbonden aan het Museum Boijmans Van Beuningen te Rotterdam. Dit op een (zeer) breed publiek gerichte boekje, dat hoofdzakelijk bestaat uit een aantal detailafbeeldingen in kleur van Bosch’ schilderijen met begeleidende tekst, verscheen in de marge van de Bosch-tentoonstelling te Rotterdam (1 september-11 november 2001). Er worden geen nieuwe vondsten of grensverleggende inzichten gepubliceerd. Wel wordt resumerend voortgebouwd op de bevindingen van Dirk Bax, Walter Gibson, Jos Koldeweij, Roger Marijnissen, Paul Vandenbroeck en vele anderen, zoals de literatuurverantwoording nogal nonchalant meedeelt.
Uit de tentoonstellinscatalogus wordt de idee overgenomen van een bloeiend familie-atelier waarvan de geniale Jheronimus – naast zijn vader, zijn broers en enkele neven – het centrum vormde. Dit zou een aannemelijke verklaring bieden voor de stilistische en iconografische verschillen die zich binnen het Bosch-oeuvre voordoen [p. 10]. Verder wordt Bosch beschreven als een moraliserende kunstenaar die een christelijke beeldentaal hanteerde en nauw aansloot bij het religieuze gedachtegoed van de laatmiddeleeuwse stadsburgerij waarin hij thuishoorde [p. 8].
De structuur van het boekje wordt bepaald door Bosch’ thematiek en valt uiteen in drie grote delen. Eerst komen de Schepping en het ontstaan van het Kwaad in de wereld aan bod, vervolgens wordt nader ingegaan op de manier waarop Bosch de aardse ijdelheden en de zondigheid van de mens uitbeeldde en tegelijk verwees naar het goede voorbeeld van de heiligen die door te volharden in het geloof aantonen dat er hoop op redding is, en ten slotte wordt de aandacht gericht op het hiernamaals met de zogenaamde Vier Laatste Dingen (Dood, Laatste Oordeel, Hemel en Hel). Deze indeling heeft onder meer tot gevolg dat er binnen het Bosch-oeuvre nogal eens van het ene naar het andere schilderij gesprongen wordt, wat wellicht op de niet-gespecialiseerde lezer een verwarrende indruk maakt. Hetzelfde geldt voor de vrij willekeurig overkomende uitweidingen waarmee het betoog hier en daar gelardeerd wordt (bijvoorbeeld over de eenhoorn en de giraffe op het linkerluik van de Tuin der Lusten).
Boeiender zijn de passages waarin de auteur overgaat tot de iconografische duiding van bepaalde (onmiddellijk in kleur uitvergrote) details uit Bosch-schilderijen (zoals onder meer de ‘schorpioenvis’ en de ‘landschapsmens’ op de binnenpanelen van de Antonius-triptiek te Lissabon). Wel dient gesignaleerd dat Will hier steevast andere auteurs napraat (wat door het ontbreken van noten nergens verantwoord wordt) en dat zulke detailverklaringen beperkt blijven tot een kleine selectie. De informatie die gegeven wordt, is echter meestal erg degelijk en slechts een enkele keer kan de auteur betrapt worden op een slordigheid in zijn commentaar. Zo zou men bijvoorbeeld graag vernemen waar in de vijftiende-eeuwse Middelnederlandse literatuur een hooiwagen als allegorisch symbool voorkomt … [vergelijk p. 71].
Over het algemeen vormt deze populariserende uitgave een niet onaardige algemene inleiding op het oeuvre van Bosch, al blijft de teneur ervan onvermijdelijk oppervlakkig en zijn er vast nog fraaiere Bosch-boekjes op de markt dan dit. Naar het ons lijkt, kan vooral een jeugdig publiek met dit beknopte werkje zijn voordeel doen.
In 2008 verscheen van dit werkje een lichtjes gewijzigde heruitgave die mede mogelijk gemaakt werd door het Jheronimus Bosch Art Center: Chris Will, Jeroen Bosch. Tussen Hemel & Hel, Stokerkade, Amsterdam, 2008, 120 blz.
[explicit]