Jheronimus Bosch Art Center

BLAASBALG

 

[Koldeweij 2001d: 23. ‘Ook uit andere iconografische context wordt duidelijk dat de symbolische betekenis van de blaasbalg enerzijds in de nogal evidente seksuele sfeer ligt, anderzijds met lucht, ledigheid en dwaasheid verbonden moet worden en bovendien, bijvoorbeeld wanneer de blaasbalg door de duivel wordt gehanteerd, staat voor het aanwakkeren van tweedracht en twist, het aanstichten van kwaad en ellende.’]

 

1 Balg = buik, bij uitbreiding: lichaam

 

[Etymologicum ed. 1974: 25. Balgh. Venter, alvus stomachus [buik, maag].]

 

Nieuwe Doctrinael ed. 1915 (XIV)

  • 244 (verzen 1366-1371). Stichtelijk rijmtraktaat. Over de hoofdzonde Gula: Dan, als si wanen gaen eten / Ende si ter tafelen sijn gheseten, / Comt sulc luut uut haren balghen, Dat daer elke af mochte walghen / Die hem lude saten na. / Dits inabstinencia. Handschrift L heeft: So gaensy dan sitten rupsen ende walghen. Blijkbaar wordt dus verwezen naar het laten van boeren (en niet van winden).

Reynaerts historie ed. 2002 (circa 1400)

  • 250 (verzen 5836-5838). Dierenepos. Een wolf verslindt een dood paard: Die ghinc hi biten grote beten / aen die beenre die hi in swalch / drie, vier tevens in sijn balch.

Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516)

  • 87 (vers 871). Mirakelspel. De duivel Moenen ziet dat Mariken tot inkeer komt en zegt: Dit meisen krijgt berouw den balg al vul.

Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (circa 1520)

  • 218 (vers 746). Rederijkersspel. Een sinneke zegt: Bin mijnen balghe noyt compassie quam.

Stout ende Onbescaemt ed. 1920 (1527)

  • 173 (verzen 153-154). Rederijkersklucht. Een boerin tot landlopende speelmannen die om onderdak vragen: Wat souct ghy anders dan uwen balch te vullene / Van tghuent dat ghy vynden mocht ghezoden ghebraden?

Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)

  • 59 (nr. 51, strofe 7, verzen 1-2). Zot liedje. Eten ende drincken is mijn motijf, / Te sitten metten vollen balghe.

Bijns ed. 1875 (1548)

  • 148 (boek II, nr. XIV, strofe e, vers 3). Vroed rederijkersrefrein. Over de lutheranen: U suypende so vol dat uut uwen balghe leeckt.
  • 158 (boek II, nr. XVII, strofe b, verzen 11-13). Vroed rederijkersrefrein. De lutheranen preken het evangelie in bossen en hagen (dichtbij de galgen) of in de cnol (in de herberg). Dese gulsighe balghen vrij zijn volgelingen van Luther.

De Crych ed. 1920 (XVIA)

  • 218 (verzen 239-240). Rederijkersspel. Menich Leeck zegt: Tes een aerm crygher die byden balghe / An een ghalghe moet verwoorghen.

Spel ed. 1976/77 (circa 1567)

  • 88 (vers 156). Rederijkersklucht. Een bazig wijf, scheldend tot een soldaat: Ja, of ic zal hu den balgh met smeten [slagen] vullen.

Lijss en Jan Sul ed. 1938 (XVI)

  • 94 (vers 213). Rederijkersklucht. Jan wil zijn vrouw onder de galg gaan leggen (zij is pseudo-dood): Op dat haer balge die ravens moeten eeten.

 

2 Balg, blaasbalg = moederschoot, buik, lichaam (in erotische context)

 

Doesborch II ed. 1940 (1528-30)

  • 33 (nr. XII, vers 45). Rederijkersrefrein. Penelope bleef Ulixes trouw, een ander bliuende wt haerder baelgien. ‘Balg’ betekent hier ‘moederschoot’.

Coninck Balthasar ed. 1907 (1591)

  • 9 (verzen 13-15). Rederijkersspel. De Babylonische koning Balthasar gaat met zijn vrouw en bijvrouwen een losbandig feest houden. Hij zegt: Ick wil gaan triumpheren sonder cesseren in myn balgye / daer ick int vrye met myn amye / verwerff confoort.

Een Cramer met drollighe liedekens ed. 1985 (1610)

  • 260 (verzen 189-196). Erotisch liedje. Daer ick door de boonen ginck / Naect, naect, moedernaect: / daer vraechde my mijn soetelief / Off ick van boonen was ghemaect. / Och nee ic soetelieveken, ick ben vonden, / In een boonen bladeken lach ic ghewonden / Van sinte knick, schottelen draeyen / Blaes balc naeyen, ou lanteernen die lap ick.

 

3 Blaasbalg = duivel (als aanstoker van het kwade)

 

Spiegel der Maechden ed. 1995 (XV)

  • 380 (boek 12, regels 6-10). Stichtelijke prozatraktaat. Over het Onze Vader: Hier om, op dat wi den blaesbalch end dat vüer, die nature end den viant, den toorn end den ghenen, de ons toornich maect, mogen ontgaen, soe laet ons de hulpen des ouersten beschermers in de seste clausele begeren, daer alsus in staet: Ende en leit ons niet in becooringe [Mattheus 6, 13].

 

4 Blazen (onder meer met blaasbalg) = invloed uitoefenen op iemand

 

Die pelgrimage vander menscheliker creaturen ed. 2005 (1463)

  • 337 (regels 8-10). Stichtelijk-allegorisch prozatraktaat. Hoogmoed heeft een blaasbalg: Nu weet dat mijn blaesbalch es geheten Ydel Glorie, de welke es ghemaect om de ghene mede te verchierene die hem in haer sotheit verwanen ende die oec mede ghewassen sijn ende ghevoedt in haer onreyne sonden. Ende ic doe hem wanen met mijnen blasene, dat sij veel schoender sijn dan ander lieden ende oec weerdeghere ende wisere mede.

Wonder van claren ijse en snee ed. 1988 (1511)

  • 365 (vers 287). Rederijkerslyriek. Over een sneeuwpop die een kwakzalver voorstelt: Hi blies lueghenen ghelijck eenen neckere.

Bijns ed. 1875 (1548)

  • 165 (boek II, nr. XVIII, strofe k, verzen 15-17). Vroed rederijkersrefrein. Luther Sou (…) duer zijn blasen weer stoken / Tvier, onder der ketters asschen ghedoken, / Dwelck nu onblusschelijck brant, somen mach sien.
  • 172 (boek II, nr. XXI, strofe a, verzen 5-6). Vroed rederijkersrefrein. Duer sijn [namelijk: de duivel] inblasen de Luteranen beenen / Op allen Gods dienst, die sij uut planen meenen.

 

5 Oorblazer = kwaadspreker, roddelaar / vleier

 

[Op Bruegels Spreekwoorden-schilderij (Berlijn) wordt de term ‘oorblazer’ uitgebeeld door een man die met een blaasbalg in het oor van andere man blaast. Vergelijk Grauls 1957: 105 (nr. 51). In een anonieme, zestiende-eeuwse, Nederlandse gravure (Berlijn, Kupferstichkabinett) blaast een duiveltje een geestelijke in het oor met een blaasinstrument (een soort blaas-pijp of tureluur?). Zie Cat. Utrecht 1994: 81 (afb. 73).]

 

Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)

  • 504 (Somerstuc, hoofdstuk 41, regels 120-123). Theologisch compendium. Over de ‘wetten van Pitagoras’: Dat vijfte is: du en salte ghien zwaluwen in dinen huse houden, dat is: du en salte mit ghenen runer of oerdragher of smeker of afterspreker omgaen. Tekstbezorger verklaart ‘runer’ als ‘oorblazer’. ‘Oerdragher’ = overdrager?

Die pelgrimage vander menscheliker creaturen ed. 2005 (1463)

  • 337 (Boek II, regels 8-12). Stichtelijk-allegorisch prozatraktaat. Een blaasbalg is één vn de attributen van Hoverde. Deze legt uit: Nu weet dat mijn blaesblach es geheten Ydel Glorie, de welke es ghemaect om de ghene mede te verchierene die hem in haer sotheit verwanen ende die oec mede ghewassen sijn ende ghevoedt in haer onreyne sonden. Ende ic doe hem wanen met mijnen blasene, dat sij vele schoender sijn dan ander lieden ende oec weerdeghere ende wisere mede.

Wonderlijcke Oorloghen van Keyser Maximiliaen ed. 1957 (circa 1531)

  • 96. Historiografische postincunabel. Aldus payde Crevecuer den coninck vast met bueselen ende met woorden, so dat hi weder sijn beste vrient was, ende ghinghen metten anderen iongheren, dye haer vrienden afghesleghen waren, goet chiere maken, die hy ooc die ooren vol blies, dat hi met hemlieden oock lief ende weert was.

Wellustige Mensch ed. 1950 (XVIb)

  • 123 (verzen 643-644). Rederijkersspel. Wellustige Mensch zit bij de hoeren en het sinneke Vleijschelijcke Sin krijgt het er heet van. Het andere sinneke, Quaet Gelove zegt: Ick wil eens crauwen, heeft hij de crevelinge / Oft hebdit te heet, ick weet u vercoelinge (regieaanwijzing: gratie blaest hem eens into oor). Gratie = Gods Gratije, een positief personage.
  • 123 (verzen 651-652). Wellustige Mensch begint door die inblazing te twijfelen of hij niet zondigt. Is er wat aan de hand, vraagt de waardin, waarop Quaet Gelove: Ke neent, gods gratije blies hem wadt in sijn ooren / En daer van werdt hem sijn harte swaer.

Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)

  • 13 (fol. 321v, verzen 6-7). Over de menselijke tong die moeilijk te temmen is: een oorblaeser ende der dobbel tonghen Raedt / huerer loon es thebbene vermalendydhede.

Hoerengordynxkens ed. 1988 (XVI?)

  • 103-104 (verzen 148-150). Satirisch toneelwerk. Ydere strecke het tot zyne beteringhe en bekeeringhe / En bizonderlicke aan de heilige Paterkens tot leeringhe / Niet al te veele na die oorblazing der heilige Furia te luistren.

 

6 Blaasbalg // zotheid

 

Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)

  • 69 (regel 27). Spreekwoordenverzameling. Die Gheck is by die Blasebalch gecoeme(n).

 

[explicit 14 april 2021]

 

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram