Jheronimus Bosch Art Center

BOK

 

1 Bok // Christus

 

Fasciculus morum ed. 1989 (XIVa)

  • 136-137 (Pars II, cap. 6, regels 46-52). Latijns hoofdzondentraktaat. Over ‘patientia’, naar aanleiding van ‘ira’: Such a patient person can be compared to a diamond. According to Isidore, it is harder than any other material, such as iron, cannot be broken by fire, and never heats up; whence it is called adamas in Greek, vis indomita, ‘untamed power’ in Latin. But while it thus resists iron or fire unabated, it yet becomes weakened by the blood of a goat [lees: bok (sanguine yrcino)]. Similarly, a patient person cannot be broken or dissolved by the iron or fire of injuries, and yet out of love for the blood of Jesus Christ he will grow soft in compassion; Romans 12: ‘Be not overcome by evil, but overcome evil with good.

Abrahams offerhande ed. 1992 (XVIB)

  • 63v-64r (verzen 1481-1512). Rederijkerspel. Het offer van Abraham en Isaak wordt door God via een engel allegorisch verklaard. Een regie-aanwijzing vermeldt: ‘Hier toontmen een bock verwert / in de haegen’. [Den engel:] om dat ghij nu sonder faelen / mijn stemme gehoort hebt so sal ick verhaelen / de misterie van desen bock hoort wel tbediet / inden doren verwert so ghi hier siet / hij beteijckent de menscheijt Christij saechtmoedich / die naemaels sou hangen aenden cruijce bloedich / met den dooren wreet van aerde / der goddloosen als de onvervaerde / sij goddlijck woort sullen wederstaen / die hoornen beteijckenen hoort mijn vermaen / die cracht sijns woorts waerachtich en bloot / want so den bock met sijn hoornen stoot / so sal een waerachtich predicant tallen stonden / niemant vreesen door swerrelts vermonden / stooten en straffen de wijse des Levers werrelts / door desen hoornen sal blijven verkerlt / die valsche pharazeeusche generatie / die christum den bock telcken spatie / vervolgen sullen met Loosse practijcken / maer die christum beminnen sullen niet wijcken / vanden bock maer sijn stooten goetwillich verdragen. / [Abraham:] O wonderlijcke godt wat hoor ick gewaegen / sijn dit u groote verborgen secreten. / [Den engel:] En gelijck ghij den bock naer u vermeten / hier verwert siet in de doornen hangen / sult offeren midts sdoots verstrangen / so sal christus oock worden gevangen claer / van den sijnen Openbaer. Dus: bok = Christus, bok in doornen verward = Zijn menswording en kruisdood, doornen = de goddelozen, hoornen = de kracht van Christus’ woord.

 

2a Bok = zondaar

 

In zijn Brief XXXVI (16, 3), daterend van 376-77 en gericht aan paus Damasus, schrijft Sint-Hiëronymus: in omnibus Scripturis haedi [bokjes] pro peccatoribus accipiuntur. De bok (het bokje) verwijst dus overal in de Bijbel naar de zondaar.

 

E. Van Autenboer, Volksfeesten en rederijkers te Mechelen (1400-1600), Gent, 1962, p.255 (verzen 55-56). Vroed rederijkersrefrein van de Mechelse rederijkerskamer De Lisbloem. Over de zondaars: Daer tseghen zijnse vuyl, als Bocken stinckende / die op ghesonde beenen gaen al hinckende.

 

Dat Boeck Cantica Canticorum ed. 1945 (XVd)

  • 118 (hoofdstuk 1, regels 154-158). Stichtelijk prozatraktaat. Naar aanleiding van Hooglied 1, 7: Ende sult dyn bocken, dat syn dyn eygen gedachten also geringe als die inden herten gebaren werden ende di becummeren, weyden bi den pavlionen, dat is bi den prediker stolen der herden dat is, bi den geleerder lude ander schrift.

Spiegel der Maechden ed. 1995 (XV)

  • 302 (boek 9, regels 18-20). Stichtelijk prozatraktaat. Naar aanleiding van de ‘bokken’ in Hooglied 1,7: Verstant bi den bocken de bergelicheiden des ongestadigen gemoets, de lichtelic totter selen haeren inganc maken, de sy int beghin neit wederstaen en wil.

Bijns ed. 1875 (1548)

  • 104 (boek II, nr. 2, strofe i, verzen 13-14). Vroed rederijkersrefrein. De scapen werden ghequelt van bocken, die stincken, / diese souden beschermen, sijnt diese crincken. Bokken hier: de geestelijke en wereldlijke overheden die niet genoeg reageren tegen de ketters (lutheranen).
  • 111 (boek II, nr. 4, strofe d, verzen 14-15). Vroed rederijkersrefrein. Over de ketters (lutheranen) die zich verzetten tegen de Kerk: Hoe de ketters, die als bocken stincken, / haer hoornen daer teghen te setten vermeten.
  • 112 (boek II, nr. 4, strofe f, verzen 14-15). Vroed rederijkersrefrein. Over de ketters (lutheranen) die zich verzetten tegen de Kerk: En laet u aerm schaepkens niet verwinnen / vanden bocken, die zijn vander kercken ghespleten.

Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1560)

  • 70 (fol. 188v, vers 23). Vroed rederijkersrefrein over de verloederende maatschappij: hedent tsdaeghs vyndt men minst schapen meest bucken. Bedoeld wordt meer bepaald de zich misdragende overheid.

Bijns ed. 1875 (1567)

  • 417 (boek III, nr. 57, strofe b, verzen 16-17). Vroed rederijkersrefrein. Lijt met uwen schaepkens, o Heere der Heeren, / hoe wel se door boosheyt als bocken stincken.

Menschwerdinge Christi ed. 1992 (XVIB)

  • 28r (vers 1350). Rederijkersspel. De zondige ketters zijn vluchtich vliende als versufte bocken.

 

2b Bok = zondaar bij het Laatste Oordeel

 

Vergelijk Mattheus 25, 32-33.

 

J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie, Weesp, 1985, p. 205 (nr. 565): ‘Al in het evangelie (Mt. 25, 31-46) is de bok het symbool van de verdoemde.’

 

Tübingse Sint-Geertruihandschrift ed. 1996 (circa 1445-50)

  • 118 (nr. 3, verzen 1023-1043). Geestelijke rijmtekst. End voer hem sellen worden bracht / al tvolke die hier leuen leiden / ende selse van malcander scheiden / als een harder scapen scheit / van bocken die hi elwaer leit / Den scapen sel hi ordineren / ter rechter sijd mit groter eren / end setten aen sijn lefter zijde / die bocken der vermaledide / Dan sel die coninc spreken dien / die an sijn rechter side sien / coemt mijns vaders benedide / ontfanc mijn rijc ende weset blide / tis iv bereit in groter myn / van des werelts aen beghin / Dan spreect hy hem ter lefter zijde / gaet van mi gi vermaledide / int ewighe vier ouer heet / dat sonder eynde is bereet / den wreden duuel vander hellen / hem end alle sijn ghesellen.

Bijns ed. 1875 (1528)

  • 65 (boek I, nr. 17, strofe c, vers 14). Vroed rederijkersrefrein. Over de lutheranen: Als bocken, niet als scapen salmense tellen.

Evangelische Leeraer ed. 1993 (1532)

  • 75 (verzen 1077-1082). Rederijkersspel. Over het Laatste Oordeel: dan sal hy sitten op zijnder glorien stoel / ende voor hem sullen vergaderen alle gheslachten coel. / Daer sal hy scheen de eene vanden anderen / gelijc een schaepherder scheedt de bocken van de lammeren; / de schapen sal hy setten ter rechter hant / ende de bocken aen den slincken kant.

Antekerst ed. 1984 (1539)

  • I3v. Volksboek. Over het Laatste Oordeel: Die boecken sullen daer in groter noot staen / Die scaepkens ter rechter hant worden daer verblijdt.

Leffinge: spen van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 69 (285-286). Rederijkersspel. Hope der Ghenaden zegt: Daer werden verscheeden de stijnckende bucken / van Gods schaepkins; dus hoopt up den pastuer goet.

Bijns ed. 1902 (XVIA)

  • 210 (verzen 19-20). Vroed rederijkersrondeel. Over de lutheranen: Als die bocken selen ter slincker hant staen, / dan zelen zyt beweenen die nu quaet saet saeyen.

Van Vinckenroye ed. 1960 (vóór 1557)

  • 22 (nr. 5, vers 53). Vroed rederijkersrefrein, over het Laatste Oordeel: Daer hy zyn schaepkens zal vuten bucken scheeden.

Drie Sotten ed. 1937 (1559)

  • 63 (verzen 310-314). Rederijkersspel, tafelspel. Den Opgeblasen Sot zegt: Wat batet dat jc mij veel wijs wil maken / hier voor dweerelt jn elckx bescouwe / en als mij god oordeelde dat jc dan syn souwe / een vanden sotten ter slincker hant ghestaen / byde boecken stinckende. Dwazen en zotten worden hier geassocieerd met de verdoemden bij het Laatste Oordeel.

Bijns ed. 1875 (1567)

  • 231 (boek III, nr. 3, strofe e, verzen 11-14). Vroed rederijkersrefrein. Hoe sullen d’onsalighe connen ghedueren, / die als bocken werden ter slincker hant vonden, / als Christus sal thoonen sijn open vijf wonden, / die hij uut minnen voor ons wilde besueren?
  • 232 (boek III, nr. 3, strofe g, verzen 10-16). Vroed rederijkersrefrein. Dan werden de bocken ter slinker hant gestelt / en men sal de schapen vanden bocken scheyen, / ter slinker hant staende, metten duyvels verselt. / Och hoe sullen de bocken werden gequelt, / als sij de salige schaepkens sien leyen / ter eeuwiger vreucht, en sij gaen in deewich screyen / metten duyvelen, die hen eewich torment bespien.
  • 239 (boek III, nr. 5, strofe c, vers 13). Vroed rederijkersrefrein. Die ter slinker hant sullen als bocken stincken.
  • 454 (boek III, nr. 67, strofe e, verzen 9-11). Vroed rederijkersrefrein. Laet ghij u schapen gaen in onbekende weyen, / scheert ghij de wolle en maeckt u selven vet, / God zal u als Bocken van sijn geminde scheyen.

De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)

  • 77 (nr. 18, strofe 1, verzen 13-15). Vroed rederijkersrefrein. Men en sal niet eer tcaff wt het coren rapen, / bocken wt de schapen, voer dat wy en slapen, / & Hector sal comen by Alexandere.

De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

  • 45 (nr. 53, strofe 4, verzen 3-5). Vroed rederijkersrefrein. Over de Heer: de bocken sal hy van hem versmaden; / maer syn schaepkens subjeckt / sullen met hem gaen in syn ryck onbevleckt.

Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)

  • 102 (verzen 221-223). Rederijkersspel. Rechtverdicheyt Gods zegt: Ach, ghy mueght wel beven: / want duer u zondich leven, es u deel metten bucken / ten helschen viere, in een eeuwich verdrucken.

Prieelken der Gheestelycker Wellusten ed. 1927 (1587)

  • 154 (verzen 22-23). Religieus gedicht. Over de zondaars bij het Laatste Oordeel: Want zy zullen als bocken stinckende / ter slinker hant des Heeren worden gestelt.
  • 155 (verzen 1-3). Idem: Dan zullen die sondige bocken die stincken / ende in haer corruptien zijn verresen / alle te saemen inder hellen versincken.

Menich Mensch en Onversadelijcke Begeerte ed. 1998 (1597)

  • 47v (vers 1293). Rederijkersspel. Een engel zegt bij het Laatste Oordeel: ghij bocken wilt u vande schapen scheijen.

Menschwerdinge Christi ed. 1992 (XVIB)

  • 20r (verzen 529-533). Rederijkersspel. Over de verdoemden bij het Laatste Oordeel: [Doodende Letter:] Sij mogen wel schaeps sijn / [Misbruijck:] maer sij hebben bockx hoornen / indie bucxse sause tenemael verslickt.

Hoecksteen ed. 1993 (XVIB)

  • 111r (vers 621). Rederijkersspel. Over God: die de schaepen sal scheijen uijt den bocken versteent.

 

3 Bok // onkuisheid

 

J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie, Weesp, 1985, p. 205 (nr. 565): ‘Gewoonlijk (…) is de bok in de christelijke kunst het symbool van de Wellust en de Onkuisheid.’

 

Petra van Boheemen en Paul Dirkse (red.), Duivels en demonen – De duivel in de Nederlandse beeldcultuur. Tentoonstellingscatalogus, Museum Het Catharijneconvent, Utrecht, 1994, p. 115 (cat. nr. 7, afb. 111). Cornelis Cornelisz. Van Haarlem, De Zondeval, paneel, 1620 (Haarlem, Frans Halsmuseum, inv. I-54). Links van Adam een bok, aan Eva’s voeten een kat. Naar verluidt ‘symboliseren bok en poes (…) respectievelijk de mannelijke en vrouwelijke wellust’.

 

Fabulae ed. 1985 (XIIIb)

  • 119 (nr. 64). Latijnse fabelverzameling (Odo van Cheriton). Slechte monniken worden onder meer genoemd he-goats in the stench of luxuria.

Der Naturen Bloeme I ed. 1980 (circa 1270)

  • 57 (Boek II, verzen 955-959). Natuurkundig rijmtraktaat. Ysidorus die sprect oec hier, / Die buc es een luxurioes dier, / Ende dat altoes bina wille riden; / Sine oghen loepen ende gheliden / Vele na der luxurien cracht.

De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

  • 405 (vers 36). Vroed rederijkersgedicht. Over vrouwenlopers: stinckende voor vrou Venus als den buck.

Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1560)

  • 212 (fol. 273v, vers 26). Vroed rederijkersgedicht over de lelijke Vetustina, blijkbaar een soort parodie op Venus (het gedicht is bedoeld als kritiek op de onkuisaards). Van deze Vetustina wordt gezegd: Als een stynckende buck roocxse tallen daeghen.

 

4 Bok = duivel

 

J.J.M. Timmers, Christelijke symboliek en iconografie, Weesp, 1985, p. 205 (nr. 565): ‘De duivel wordt eveneens voorgesteld in de gedaante van een bok of van een satyr met de horens, de hoeven, de staart, enz. van de bok.’

 

Reyne Maecxsele ed. 1906 (1571-83)

  • 34 (verzen 686-688). Rederijkersspel. Een sinneke zegt over Reyne Maecxsele (allegorisch: de ziel) die gevangen zit in de Hel: jnt duustere Limborch [Limbo, het voorgeborchte van de Hel] gheheel ongheluckich / al waer zeer buckich Quaet Jngheuen rebellick / huer regiert zeer fellich. Quaet Ingheven is een serpent-duivel.

 

5 Bok // lelijke, gulzige of anderszins negatief gewaardeerde persoon

 

Blome der doechden ed. 1904 (1415-28)

  • 124 (hoofdstuk 44). Stichtelijk prozatraktaat. Over domme mensen: Sulke onverstande bocke en doghen niet te leeren sij hebben die sinne niet die daer nu [lees: nut?] toe sijn. Bok // domheid.

Salomon ende Marcolphus ed. 1941 (1501)

  • 2. Volksboek. De beschrijving van Marcolphus: Ende den baert hadde hy stijf ende lelijck ghelijck eenen bock (…) ende het haer van den hoofde gelijc enen bock. Bok // fysieke lelijkheid.

Stijevoort I ed. 1929 (1524)

  • 83 (nr. 43, verzen 24-25). Amoureus rederijkersrefrein. De geliefde doet druk in troost verkeren, in spyte vileynen nydich gheacht / buckachtighe gronden rasende beere. De ‘nijders’ van de geliefden worden vergeleken met bokken (en beren).

Mars en Venus ed. 1991 (1551)

  • 252 (verzen 313-314). Rederijkersspel. De sinnekes tot Venus over Venus en Vulcanus: Ghij sijt suet van aerde [aard] / ende hij is brackere [onbruikbaarder, minderwaardiger?] dan bucken of swijnen.

Het Bosken ed. 1979 (1570-71)

  • 112 (Viereyn, verzen 1-4). Een kwatrijn, naar Ronsard. Ist dat te hebben langhen baert / iemanden wys en cloeck doet schynen, / zoo mach den bock van vuylen aert / worden gheacht vol van doctrynen.

Naaman ed. 1975 (XVI)

  • 79 (verzen 642-643). Rederijkersspel. Wijsen Raet in de allegorische duiding op het einde (een stinkende adem wordt in verband gebracht met gulzigheid): De [die] hem verbrasseeren oft droncken drincken, / de stincken ghelijck eenen buck in sijnen ganck.

Hoecksteen ed. 1993 (XVIB)

  • 113r (verzen 837-840). Rederijkersspel. Dheijlich Woort Goods zegt over Christus: om te vercondigen naer u vermogen / sijnen loff int heijlichste daer hij ingegaen is / niet deur tbloet van bocken so paulus vermaen is / maar deur sijn eijgen bloet seer dierbaer en precieus.

Werlts versufte maeltijt ed. 1994 (XVIB)

  • 123v (verzen 574-575). Rederijkersspel. Boerdelick Beschouwen over het personage Die Werlt: Speelt die werlt nu niet een aerdich stucksken / gelijck een bucksken recht offse dul waer. Hier dus: bok // dwaasheid.

 

[explicit 29 december 2022]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram