Jheronimus Bosch Art Center

BRUIN

 

Kiliaan geeft in 1599 als Latijnse verklaring van ‘bruyn’: fuscus, aquilus, subniger, nigricans (bruin/donkerbruin/donker, donkerkleurig, vrij zwart/donker, donkerkleurig) [Etymologicum ed. 1974: 74].

 

Dat bruin zowel positieve als pejoratieve connotaties kon hebben, wordt kort gesignaleerd in Dirk Coigneau, Refreinen in het zotte bij de rederijkers, deel II, Gent, 1982, p. 357.

 

1 Bruine ogen en haren van vrouwen = positief

 

Raymond Van Uytven, De zinnelijke Middeleeuwen, Leuven, 1998, p. 76: ‘Met Ovidius wisten de middeleeuwers dat sterk behaarde vrouwen warmbloedig zijn. Een van zijn commentatoren voegde eraan toe dat dat ook voor brunettes gold, want “van zwarte peper bekomt men meer smaak dan van witte en mooie korrels. Bruin had inzonderheid in de Germaanssprekende gewesten een uitgesproken erotische bijklank. In Middel-Duitse ridderromans, tot bij de hooggestemde Wolfram von Eschenbach (+ ca. 1220) toe, en in veel liefdesgedichten duidt diu briune (de bruine) op het vrouwelijke geslachtsorgaan. De braambes (in het Duits Braunbeere, bruine bes) en “braambessen plukken” waren gangbare seksuele metaforen, naast “bloemen plukken in de wei” of “het gras verpletteren”. In de late Middeleeuwen was men er bovendien van overtuigd dat kleine mollige vrouwen een erg sensueel temperament hadden. Dat verklaart waarom de middeleeuwse mannen, ondanks de algemene bewondering voor blonde en slanke vrouwen, toch bij gelegenheid in een wellustige bui een brunette niet versmaadden en niet afkerig waren van bepaalde molligheden bij hun minnares, in casu van de buik, de heupen en de billen.’

 

Middelnederlandsche boerden ed. 1957 (circa 1400)

  • 22-23 (verzen 41-50). De ‘boerde’ ‘Dmeisken metten sconen vlechtken’: Het es brun te selker steden, / onder die ocxselen ende beneden, / bruun hevet die wijnbrauwen met. / Het hevet een puttekijn aen den lichame, / dorstict noemen sonder blame / ende sonder hare enech verwet / te hebbene, ic soude noemen dlet. / Bruun es des kindekens ghemechtken. / Dat cleyn proper vriendelic wechtken, / het heeft soe sconen vlechtken. De schaamharen van het meisje zijn dus bruin.

Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (circa 1520)

  • 185 (vers 333). Rederijkersspel. De sinnekes pseudo-bewonderend over Thisbe: Bruyne wijnbraukins als een fluweelken.

Doesborch II ed. 1940 (1528-30)

  • 25 (nr. 9, vers 17). Amoureus rederijkersrefrein. Aanspreking van de geliefde: och schoon bruyn oogen claer, o roden mont.
  • 129 (nr. 70, vers 14). Amoureus rederijkersrefrein. Dijn lippekens root, doochkens bruyn beuonden.

Zutphens Liedboek ed. 1985 (1537/40)

  • 50 (nr. 1, vers 9). Amoureus lied. Zwo brunn augkenns tragett sie.
  • 54 (nr. 2, vers 18). Amoureus lied. Dar to 2 bron ogkenns.
  • 88 (nr. 13, vers 29). Amoureus lied. Hie sach or onnter, or bron augen waren roett.
  • 92 (nr. 14, vers 9). Amoureus lied. Des twie bronn augkens die luchtten also klar.
  • 104 (nr. 19, vers 8). Amoureus lied. En tvvie bronn ockens clare.
  • 108 (nr. 21, vers 8). Amoureus lied. Mett oren brauinn augkenns klare.

Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)

  • 10 (nr. 7, strofe 4, vers 4). Amoureus lied. Adieu bruyn oghen ende roode mont.
  • 114 (nr. 98, strofe 2, vers 1). Amoureus lied. Twee bruyn ogen so draget si.
  • 119 (nr. 102, strofe 6, vers 7). Amoureus lied. Ende laet twee bruyn ooghen op mi wencken.
  • 121 (nr. 104, strofe 2, vers 9). Amoureus lied. Ende daer op twee bruyn ogen.
  • 185 (nr. 161, strofe 5, vers 3). Amoureus lied. Haer roode mont, haer bruyn ogen opslach.
  • 197 (nr. 170, strofe 6, vers 8). Amoureus lied. Haer bruyn oochskens claer.
  • 239 (nr. 203, strofe 1, vers 2). Amoureus lied. Ghi hebt twee bruyn oochskens die ic gerne aensie.

Diversche Liedekens ed. 1943 (XVIb)

  • 11 (nr. 5, strofe 3, vers 1). Amoureus lied. Dijn lipkins root, dijn schoon bruyn ooghen.
  • 24-25 (nr. 11, strofe 2, verzen 1/7/14). Amoureus lied. Midts haer bruyn oghen (drie maal herhaald).

Bijns ed. 1902 (ciirca 1550)

  • 283 (nr. 22, strofe C, verzen 1-4). Amoureus rederijkersrefrein. Al ben ick bedroghen in dit bestaen, / hoe soudick moghen der minnen ontgaen / als zy haer oghen in de myne wilt slaen, / die lieflyck zyn, bruyn in tghestichte?

Borchgravinne van Vergi ed. 1988 (1558-60)

  • 276 (vers 814). Amoureus rederijkersrefrein. Haar minlijcke bruyn ooghen.

Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)

  • 236-237 (fol. 287r, verzen 20-23). Rederijkersgedicht, over 18 kenmerken van mooie vrouwen: Twee wimbraeuwen bruun int zien ghenoughelick / es voor alle mannen, tzy ionck of oudt. / Een bruun blomken tusschen witte dien ghevoughelick / verwect lust van wys blood, blonck of stout. Wenkbrauwen en schaamharen zijn dus bruin.
  • 245 (fol. 292r, verzen 16-18). Amoureus rederijkersrefrein. Huer blyde schoon oogskens die connen verchieren / huer simpel manieren ende my festieren / want bruun ghenatuert vlieghenze in huer hooft.

Meij ed. 1996 (vóór 1568)

  • 54r (vers 354). Rederijkersspel. Het vrouwelijke neefke Sondige Conversacij groet het meisje Aertsche Genoecht: En u oick jonckfrow met u twee bruin oogen.

Bosken ed. 1979 (1571)

  • 92 (vers 10). Renaissance-liedje, amoureus. Tot de geliefde: En v bruyn oochskens claer.

Arnold Bierses ed. 1925 (1577-90)

  • 27 (nr. 6, vers 2). Zot-erotisch rederijkersrefrein over een geil meisje van 15: Lanck, propel en smal, bruyn als gout. Varianten worden behandeld in Dirk Coigneau, Refreinen in het zotte bij de rederijkers, deel I, Gent, 1980, p. 214 (bijlage II), alwaar ook een kritische editie. Bruyn als gout is daar geworden: bruijn ghewijnbraut.

Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)

  • 83 (strofe 2, vers 2). Amoureus lied. Twee bruyn ooghen soo draeght sy.
  • 95 (strofe 1, verzen 1-3). Amoureus lied. Margrietgen ghy zijt soo hubschen dier / ghy hebt twee bruyn ooghskens / die ick gaerne aensie.
  • 141 (strofe 4, verzen 3-5). Amoureus lied. Maer een princesjen aerdich / verblijt my noch veel meer / als haer bruyn oochskens wincken.
  • 189 (strofe 2, vers 3). Amoureus lied. Want haer bruyn ooghskens blincken.

Broeckaert ed. 1893 (circa 1600)

  • 47 (nr. 2, strofe c, vers 3). Amoureus rederijkersrefrein. U schoon bruyn oochskens doen mij vierich rinnen.

 

2 Bruine ogen en haren van mannen = positief

 

Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (circa 1520)

  • 176 (vers 229). Rederijkersspel. Thisbe tot Pyramus: O schoon bruyn oogen.
  • 183 (vers 314). De sinnekes pseudo-bewonderend over Pyramus: Hi heeft eenen brunen baert.

 

3 Bruin // lelijkheid

 

Herman Pleij, Kleuren van de Middeleeuwen, Amsterdam, 1994. Ideaal in de Middeleeuwen bij vrouwen: blonde haren, bruine ogen en zwarte wenkbrauwen. De combinatie blond en bruin komt weinig voor bij de westerse mens. Los van de combinatie met blond zijn bruin en zwart bij vrouwen tekenen van grote lelijkheid [pp. 36-37]. Een bruin verbrand gezicht is lelijk in de Middeleeuwen (geassocieerd met verplicht werken op het land, in de natuur). Eén uitzondering: het gezicht van een oorlogsheld moet bruin zijn [p. 39].

 

Bijns ed. 1902 (circa 1550)

  • 242-243 (nr. 8, strofe B, verzen 1/12-13). Vroed rederijkersrefrein. Al es een aensicht bruyn ende spreotachtich, / (…) redene by fortsen stieret al, / een wetende herte verchieret al.

Bruer Willeken ed. 1899 (vóór 1565)

  • 201 (verzen 41-42). Rederijkersspel. Een grapje van Willeken: Ghy en willes pater Lemmen niet vermaenen / omdat hy leelyck sien sou: hy is soe bruyn.

 

[explicit 11 mei 2024 – Eric De Bruyn]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram