Jheronimus Bosch Art Center

MOSSEL

Op het middenpaneel van Bosch’ Tuin der Lusten-drieluik (Prado) draagt een man op zijn rug een reusachtige half gesloten mosselschelp waarin twee personen (vermoedelijk een man en een vrouw) liggen. Een ander detail van dit middenpaneel toont een halve mosselschelp bovenop een rots. Op de mosselschelp rust een rond marmerachtig object.

 

In Bosch’ Sint-Hiëronymus-paneel (Gent) ligt de heilige in een holte die samen met het vijvertje ervoor de vorm heeft van een open mosselschelp.

 

Op het middenpaneel van het Brugse Laatste Oordeel-drieluik (Bosch en/of atelier) steekt een reusachtig mes door een reusachtige mosselschelp.

 

Op het linkerluik van een Laatste Oordeel-drieluik van een Bosch-navolger (Uden, Museum voor Religieuze Kunst, inventarisnummer 272) zien we in het Aards Paradijs als wachtkamer vóór de hemel een halve mosselschelp waarin een pad zit, vlakbij een naakte vrouwelijke ziel.

 

In Bruegels Val der Opstandige Engelen (1562, Brussel, KMSK) bevindt zich onder de duivels een monster dat half garnaal, half vis is, met kreeftenscharen en vleugels in de vorm van twee open mosselschelpen. In elke schelp ligt een mossel.

 

In Bruegels Luxuria-tekening (en in de hierop gebaseerde kopergravure, uitgegeven door Hiëronymus Cock) bevindt een naakt koppel zich in een bubbel en deze bubbel bevindt zich binnen een halfopen mosselschelp.

 

Een door Hiëronymus Cock in 1562 gepubliceerde kopergravure, misschien naar een oorspronkelijk ontwerp van Bosch, toont een aantal pretmakers in een op zee drijvende reusachtige mosselschelp.

 

1a Mossel = iets van weinig waarde

 

Duytsche adagia ofte spreecwoorden ed. 2003 (1550)

  • 237 (nr. 73.2). Spreekwoordenverzameling. Ten is niet een mossel waert.

Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)

  • 29 (regel 33). Spreekwoordenverzameling. Tis en meyster / als mossele visch is. Maar een mossel is geen vis, dus de bedoelde persoon is geen ‘meester’ (niet waardevol).

Mertens/Torfs VI 1976 (1561)

  • Eén van de punten uit de Heilige Besnijdenis-ommegang (Antwerpen, 1561) is een wagen met als motto ‘Rykdom baert hoovaerdigheid’: Achter dezen wagen volgt Ydel Blyschap met een mosselschelp in de hand en blazende bobbelkens, die wegvliegen uit de schelp. Haer volgen veel maegdekens, kostelyk toegemaekt met gouden koppen, muziekboeken en allerly spel, luiten, herpen en ander instrumenten en mommeryen, al te paerd, haren tyd in groote ydelheid overbrengende.

De Bruyne ed. 1925 (1579-83)

  • 18 (refereyn 134, strofe II, verzen 9-10). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Een meisje zegt tot een opdringerige vrijer: Och ja, mosselen souden gerne vis sijn, / Costet wel wt de schelpe geraken, daert sneeft. Dit wordt dus gezegd van iemand die iets wil bereiken dat hem te boven gaat (hier: een jongen die een meisje wil versieren).

 

1b Mossel = teken van armoede

 

Dirk Coigneau, Refereinen in het zotte bij de Rederijkers, deel II, Gent, 1982, p. 300 (noot 128), verwijst voor ‘mosselen als teken van armoede en gebrek’ onder meer naar Bax 1948: 198-199. ‘Bruegel laat de bewoners van de Magere Keuken mosselen eten.’ In 1538 werden vastenavondspelers onder meer getrakteerd op een emmer mosselen. ‘Mosselschelpen waren vanzelfsprekend geheel waardeloos (men ziet ze vaak op prenten uit die tijd): vgl. de zegswijze, “Ick wilde dat ick alleman met mosselschulpen betalen mocht” in Sart. III, iv, 44.’

 

Koppenol 2001 (1596)

  • Over een rederijkerswedstrijd ‘in het zot’ te Leiden in 1596. Onder meer een ‘zot’ huwelijk, met als één van de huwelijkscadeaus ‘mosselen om de aars mee te krabben’. Deze bron: Johan Koppenol, “Piero, de zot van Leiden”, in: Literatuur, jg. 18, nr. 4 (juli-augustus 2001), pp. 234-243.

Cat. Mechelen 2003 (XVII)

  • 210-213 (cat. nr. 31). De uitdrukking ‘mosselen om de aars mee te krabben’ speelt ook een rol op een paneel van Adriaen van de Venne (Isser niet te vegen). Een schoorsteenveger draagt in de rechterhand een mosselschelp, terwijl achter hem een man zich zit te ontlasten. Gesuggereerd wordt: de man is blijkbaar zo arm, dat hij zijn achterwerk moet ‘vegen’ met een mosselschelp.

 

1c Mossel = attribuut van de Vasten én van de Vastenavond

 

Op Bruegels Strijd tussen Carnaval en Vasten (1559, Wenen) liggen rond de kar waarop Vasten rijdt, lege mosselschelpen. Hetzelfde is het geval op een schilderij van ‘een onbekende Dietse meester’ [Bax 1948: 198]. Bax wijst er echter op dat op een werk van Pieter Bruegel de Jonge mosselschelpen (en ook speelkaarten en dobbelstenen) liggen vóór de ton waarop de Vastenavond zit. ‘Deze combinatie van Vastenavondspijs, erotisch begrip en Vastenspijs constateert men eveneens bij het ei en de vis.’

 

2 Mossel = vagina (soms als pars pro toto voor ‘meisje, vrouw’)

 

Vandenbroeck 1989: 90, noemt de mosselschelp ‘een erotisch symbool’ en verwijst daarbij naar Bax 1948: 97 / 198 / 215. Bax 1948: 97, stelt, naar aanleiding van Bruegels Luxuria en Cocks Pretmakers in een mosselschelp-prent, dat de mossel in de zestiende eeuw ‘het vrouwelijk geslachtsorgaan’ kan weergeven en verwijst naar Bax 1948: 198. Bax 1948: 215, stelt, naar aanleiding van Bosch’ St Hiëronymus (Gent), dat de mossel bij Bosch ‘een geslachtelijk symbool’ is en verwijst naar Bax 1948: 198. Bax 1948: 198, stelt, naar aanleiding van de Pretmakers in een mosselschelp-prent: ‘Het woord mossel betekende oudtijds ook vulva’. Voetnoot 28 verwijst daarbij naar WNT IX, 1165 (dat geen zestiende-eeuwse voorbeelden geeft), naar het Kamper Liedboek (circa 1530-35?) en naar de Spiegel der Minnen (zie infra).

 

Bax 1983: 117, stelt: ‘The mussel was known as a vagina symbol in the Low Countries’ (naar aanleiding van de oren van een duivel op het middenpaneel van Bosch’ Weense Laatste Oordeel-drieluik die zouden lijken op een open mosselschelp – wat volgens mij niet zo is). Voetnoot 183 verwijst naar Bax 1948: 198 en naar Bax 1956: 29 / 32 / 44 / 48 / 68 / 71 / 84 / 106 / 118.

 

  • Bax 1956: 29, stelt dat in Bosch’ Sint-Hiëronymus (Gent) de heilige in een mosselschelp (lees: mosselschelpvorm) ligt.
  • Bax 1956: 32, verwijst naar de zuil bekroond door een mosselschelp op het middenpaneel van de Tuin der Lusten.
  • Bax 1956: 44, stelt (onder verwijzing naar Bax 1948: 198) dat de mosselschelp in de Nederlanden een vrouwelijk symbool was.
  • Bax 1956: 48, beschrijft de man die een mossel draagt op het middenpaneel van de Tuin.
  • Bax 1956: 68, stelt dat de mossel ‘losbandig feestvermaak’ kan symboliseren (onder verwijzing naar Bax 1948: 198).
  • Bax 1956: 71, stelt dat geopende mossels voorkomen als randversiering in handschriften.
  • Bax 1956: 84, signaleert de duivel met de zogenaamde mossel-oren op het middenpaneel van het Weense Laatste Oordeel en stelt dat de mossel op onkuisheid wijst (onder verwijzing naar Bax 1956: 44).
  • Bax 1956: 106, signaleert dat op het middenpaneel van de Brugse Laatste Oordeel-triptiek een zondaar die als klepel in een klok hangt zijn handen uitsteekt naar een geopende mossel.
  • Bax 1956: 118, signaleert het mes dat door een mosselschelp steekt ‘in een sterk onkuise omgeving’ op het middenpaneel van het Brugse Laatste Oordeel-drieluik.

 

Bax 1983: 117 (183), verwijst verder nog naar een Verzoekingen van de H. Antonius van een Bosch-navolger (Norfolk – Virginia, Chrysler Museum of Art, zie Tolnay 1965: 254) waarin een duivel een grote mosselschelp met binnenin een krijgsman (?) op zijn rug draagt. In de buurt ook twee naakte baadsters (duivelinnen).

 

-oOo-

 

In Rotterdam werd een loodtinnen insigne opgegraven, daterend van rond 1400. Het stelt een mosselschelp voor en op de mosselschelp is een vagina gegraveerd. Zie H.J.E. van Beuningen en A.M. Koldeweij, Heilig en Profaan – 1000 Laatmiddeleeuwse Insignes uit de collectie H.J.E. van Beuningen, Cothen, 1993, p. 264 (afbeelding 667).

 

Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500?)

  • 185 (vers 5264). Rederijkersspel. Een sinneke zegt schamper over de verliefde Dierick: Hy moet na tmosselken. Mossel = erotische pars pro toto voor ‘meisje’.

Menschwerdinge Christi ed. 1992 (XVIB)

  • 27r (verzen 1231-1236). Rederijkersspel. Eijgen Vernuft zegt: So den douw in een mosselschelp wilt dit bevroen / een paerle wordt door die cracht der sonnen alleen / niets niet nemende vanden schelpen onreen / so is dwoort vleijss wordene in marija gegruijt [gegroeid] / alleen door die cracht des heijligen geest geuuijt [gevoed] / niet nemende van marijen dreck onplaijsant. Deze beeldspraak gaat terug tot de Physiologus [zie Physiologus ed. 1979: 34 (nr. XXIII)], waarin verhaald wordt hoe oesters uit de zee komen en zich openen, waarna dankzij het zonlicht en de dauw een parel ontstaat. Die parel is een symbool van Christus, de oester is een symbool van Maria. In de rederijkerstekst wordt de parel eveneens vergeleken met Christus, en bij Christus’ menswording werd naar verluidt niets ‘onreins’ ontleend aan de mosselschelp, wat betekent dat bij de menswording van Christus geen seksuele handelingen of zondige dingen (dreck onplaijsant) kwamen kijken. Oester en mossel werden overigens wel vaker met elkaar verward (zie ook Proteus ed. 1862 hieronder). Het Rotterdamse Museum Boijmans Van Beuningen bezit een paneel uit de omgeving van Herri met de Bles van circa 1540-50, voorstellende Landschap met het doopsel van Christus en de Emmaus-gangers [inventarisnummer 247, zie Cat. Rotterdam 1994: 340-341 (cat. nr. 79)]. In de linkerbenedenhoek doopt Johannes Christus vlak bij een zee. Vlak in de buurt liggen op het strand een opvallend groot aantal open mosselschelpen. Wordt dit detail verklaard door het bovenstaande rederijkerscitaat? Opvallend is in elk geval hoe dit citaat zich uitslooft om duidelijk te maken dat bij de menswording van de ‘parel’ Christus aan de ‘mosselschelp’ Maria niets negatiefs of onzuivers werd ontleend. Omwille van de algemeen bekende erotische symboliek van de mossel? Men notere overigens dat zich in de door een man gedragen mosselschelp met een koppel erin op het middenpaneel van Bosch’ Tuin duidelijk ook enkele parels bevinden…

Proteus ed. 1862 (1627)

  • ‘Proteus ofte Minne-Beelden Verandert in Sinne-Beelden’, emblemata-bundel. Embleem met als motto ‘Die greep, is in de neep’: De meeu vlieght over al, om haren kost te rapen, / En vindt ontrent de strant een oester liggen gapen, / Dies picktse naer het aes; maer eer de vogel at, / Soo sluyt de mossel toe: daer is de meeu gevat. / Siet daer een eygen beelt voor dese losse gasten, / Die sonder na-gepeys in alle schotels tasten; / Sy zijn te byster graegh, maer, siet! ten lijt niet lang, / De grijper is gevat, de jager wort de vang. Mossel (oester) = erotische pars pro toto voor ‘meisje’.

 

3 Mossel // heksen

 

Bax 1948: 198, noteert: ‘In de middeleeuwen geloofde men te onzent, dat heksen in mosselschelpen de zee konden bevaren’.

 

4 De uitdrukking ‘daar liggen de mosselen’ = zo is het nu eenmaal gesteld

 

Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)

  • 225 (vers 2036). Rederijkersspel. Een sinneke zegt (in een negatief geladen amoureuze context): Daer liggen de mosselen.

Cranckheijt des Vleijsch ed. 1992 (XVIB)

  • 88v (vers 103). Rederijkersspel. Een sinneke zegt: Daer Leggen die mosselen.

 

5 Restmateriaal

 

Van Velthem: Guldensporenslag ed. 2002 (1316)

  • 200 (hoofdstuk XLI, verzen 50-51). Rijmtraktaat. Over de aanhangers van de graaf: ende sijn metten grave bleven / alse moschelvesch. Die aanhangers hielden dus trouw vast aan de graaf, net zoals een mossel vasthangt aan de schelp.

Plummer 1975 (circa 1440)

  • p. (nr. 119). Getijdenboek van Catharina van Kleef. Een miniatuur van de H. Ambrosius wordt in de randversiering omringd door elf mosselen en een krab, die samen als het ware een halsketting vormen. Plummer noteert: ‘Deze dieren zijn geen gebruikelijk onderdeel van de ikonografie van de H. Ambrosius’. Vergelijk ook Cat. Nijmegen 2009: 144 (nr. 4a) / 374-375 (nr. 116), waar Eberhard König noteert: ‘They [the shells] seem to have little to do with Ambrose himself’.

Doctrinael des tijts ed. 1946 (1486)

  • 137 (hoofdstuk XVIII). Moraliserend traktaat. Mar u selven verhoghende, verneert altijt u gesellen, seggende: ‘Tis wel waer, sijn vader was een schiltboertich man, mar sijn moeder was een mosselwijf, eer si hem nam. Vertaling van het Franse ‘sa mère vint d’ouvrier’ (zie de commentaar p. 260).

Curia palacium ed. 1968 (circa 1500)

  • 204 (5 / 23-24). Nederlands-Latijnse woordenlijst. Mossel = concha.

Asotus Evangelicus ed. 1988 (1537)

  • 172-173 (verzen 726-727). Neolatijns bijbeldrama van Georgius Macropedius. Een personage zegt: Exaudiunt, nam mussitant, ut musculi / Taciti silent (ze horen het, want ze houden zich koest, zoals mossels / stil zwijgen).

Bijns ed. 1902 (XVIA)

  • 355 (refrein XLIV, strofe C, verzen 13-15). Zot rederijkersrefrein over een dronkaard die gestoord wordt door allerlei geluiden: Dan roeptmen: versche mosselen, nae tbetamen, / Daer zy ons tot drincken wel me vergust [verlokt] hebben. / Hoe sou enich dronckaert dan mueghen rust hebben? Van mosselen eten krijgt men dorst.

Lijss en Jan Sul ed. 1938 (XVI)

  • 93 (vers 194). Rederijkersklucht. Jan weent zogenaamd om zijn (pseudo-)dode vrouw: Ick crijt tranen van mosselschelpen. Zeer grote tranen dus?

Veel Volks begeert Vrede ed. 1994 (XVIB)

  • 81v (verzen 1381-1382). Rederijkersspel. Veel Volcks zegt: ons nu ontbrect hulpe / och die nu mocht crupen in een mossel sculpe.

 

[explicit 22 juni 2020]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram