Jheronimus Bosch Art Center

PALING (aal)

 

Dirk Bax, Ontcijfering van Jeroen Bosch, 1948, p. 58. Omdat een ander woord voor ‘paling’ ‘aal’ is en het Middelnederlandse woord ‘aal’ ook ‘bier’ kon betekenen, brengt Bax palingen in het oeuvre van Bosch en zijn navolgers in verband met drinken en pretmaken. Bax verwijst ook naar de (blijkbaar vooral zeventiende-eeuwse) uitdrukking ‘van (mooi) Aaltje zingen’ met de betekenis ‘drinken, feestvieren in een herberg’. Deze interpretatie vraagt om het nodige voorbehoud.

 

1a Paling (aal) = iets/iemand dat/die kronkelt of glad en lenig is

 

Ysengrimus ed. 1987 (circa 1150)

  • 222 (boek I, verzen 333-334). Latijns dierenepos. Een boer probeert de vos te pakken, maar de vos glipt telkens weg: Sic pueris leuis aura perit coeunte pugillo, / lubricaque anguille fallere cauda solet (net zo ontsnapt de lichte bries aan de grijpende hand van kinderen / en even ongrijpbaar is de gladde staart van de paling).

Spiegel der Sonden ed. 1901 (1434-36)

  • 30 (deel I: Gulsicheit, hoofdstuk J, regels 22-28). Stichtelijk prozatraktaat. Ecclesiasticus seet: ‘Si slaepen wael die des dages eernstelic werken, weder si luttel eten off voel Mer wanneer die ledige rike des avonts is sat geten, soe deert hem des nachtes dat avontmael, dat hi leget ende wijndt gelijc enen aele ende en kan niet te slaepen comen.

Middelnederlandse boerden ed. 1957 (circa 1440)

  • 90-91 (nr. XV, vers 219). De boerde ‘Sint dat wi vrouwen garen’. De goede ridder slaat een twijg als een zweep rond de slechte ridder, zodanig dat die twijg hem omwindt ghelyc oft een paellinc waer. Hetzelfde in Lodder ed. 2002: 164 (vers 219).

Virgilius ed. 1950 (circa 1525)

  • A4v. Volksboek. Virgilius bevrijdt een duivel uit een potje door het deksel wat opzij te doen, zodat er een gaatje ontstaat daer hem die duuel door wranck ghelijc een ael.

Hanneken Leckertant ed. 1932 (1541)

  • 48 (verzen 386-387). Rederijkersklucht. Meester Leurequack tot Vrecke Webbe over haar zoon Lippen Loer: Sijn dermen sijn binnen al vrempt gestelt. / Sij leggen gewrongen gelijck eenen palinck leijt.

 

1b Paling (aal) = ongrijpbare, onbetrouwbare zaak of persoon

 

Van Velthem: Guldensporenslag ed. 2002 (1316)

  • 36 (hoofdstuk I, verzen 25-26). Didactisch rijmtraktaat. Vorsten kennen vaak rampsoed en zij verliezen hun macht en landen soms snel: Dus heeft I trike na sine begerte / als I eel biden sterte.

De Stove ed. 1944 (XVIa)

  • 167 (vers 517). Strofisch rederijkersgedicht. Tes quaet den palinck vanghen bi den steerte. Betekent hier: het is lastig zich bezig te houden met een zaak die waarschijnlijk zal mislukken.

Gemeene Duytsche Spreckwoorden ed. 1959 (1550)

  • 69 (regel 28). Spreekwoordenverzameling. Hy is te holden als een Ael by den stert.

Bossche Loterij ed. 2003 (1564)

  • 235 (nr. 9113). Motto van een loterijbiljet. Iemand uit ’s-Hertogenbosch. Stell ick myn hart op swerelts begert soe heb ick eenen palinck metten stert.

Katmaecker ed. 1932 (vóór 1578)

  • 68 (vers 200). Rederijkersklucht. Eerste Vrouw tot Tweede: Wij souden eer een palinck bij die steert vangen.

De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

  • 55 (nr. 56, strofe 1, vers 3). Vroed rederijkersrefrein, scheldend op de Fransen die in 1583 Antwerpen belegerden: slangen onder palingen gecropen seer loos.

Quacksalver ende een Boer ed. 1998 (XVIB)

  • 161v (verzen 318-319). Rederijkersspel, tafelspel. Een kwakzalver heeft door dat hij bedrogen is door een slimme boer: Soo hoor ick wel ick heb een ael bij de staert / ghij gaet uwer vaert ende ick sal niet crijgen.

 

2 Paling (aal) = penis

 

Evangelien vanden spinrocke ed. 1910 (circa 1520)

  • A6v. Volksboek. ‘Die capittelen van vrou ysegrinen euangelien opten maendach’, 9de kapittel: Men en soude genen ionge(n) meyssens laten ete(n) de hoefde(n) va(n) scape(n) of va(n) hanekam(m)e(n) oft alen op datsi niet en valle(n) in sinte lup(us) ongemack. (Glose) Voerwaer seide beele mitten tute(n) dat is een groot hind(er), wa(n)t om deswil datter mijn moed(er) adt soe heb icker dri licteike(n) af behoude(n) die mi ne(m)mermeer v(er)gaen en selle(n). Teerste dat ick dicwil op minen rugghe val Tweeste dat ic mi gaerne stote Tderde dat ick heymelic gebreck lide. Dirk Callewaert, Die evangelien vanden spinrocke – Een verboden voksboek ‘zo waar als evangelie’ ca. 1510, Kapellen, 1992, p. 92 (noot 2), noteert: ‘Hanekam en paling zijn erotische metaforen (…). Ongegeneerd vertelt de Franse collega van Beele mitten Tuten dat er op haar meest verborgen plaatsje iets groeit dat gelijkt op een hanekam en dat ze daarop allesbehalve trots is’. Callewaert suggereert dat ‘sinte lupus ongemack’ zou verwijzen naar syfilis. ‘Dikwijls op de rug vallen’, ‘zich graag stoten’ en ‘heimelijke gebrek lijden’ zijn in elk geval drie dingen die verwijzen naar de coïtus. Het originele Frans (Brugge, 1480) heeft ook ‘mal de sainct Loup’, met toegevoegd ‘par derrière’. Blijkbaar werd hier een huidziekte of melaatsheid mee aangeduid. Het woord ‘licteiken’ luidt in het Frans ‘taches’ (vlekken). Al bij al blijft de erotische betekenis van ‘paling’ in dit citaat hangen in dubbelzinnigheid, terwijl ‘hanenkam’ veel duidelijker is, zeker als het originele Frans erbij betrokken wordt.

Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)

  • 46 (verzen 1128-1131). Rederijkersspel. Een sinneke becommentarieert het verleidingsspel van Selfs Goetduncken: waer ick al sulcken wijf, / eer ick mij sulcx doen liet van sulcken katijf, / ick sout tfronsken [het kutje] bij gans lijf liever gaen hanghen / in een sluijse en daer palinck in vanghen.

 

3 Paling (aal) // armoede

 

Vrou Lorts ed. 1994 (1565)

  • 33r (verzen 407-408). Rederijkersspel. Loon Nae Werken tot Tgemeen Volck: dat u verdurven heeft en gemaect dus cael / jae bloot als een ael, bij naest versturven.

 

4 Paling (aal): restmateriaal

 

Brugman ed. 1948a (XVc)

  • 213 (Preek 17, regels 525-526/530-531). Prekenbundel. Een exempel over een ongehoorzame kloosterbroeder. Bij zijn dood wordt hij gewassen: Ende doen hi gewasschen was alst gewoenliken was inder oerden, doen was hi alsoe sweert als een hael. (…) Hier-in machmen merken, hoe-seer dat god vertoernt wort in ongehoersamheit, ende hoe swaerlic hi dat wreect.

Pyramus ende Thisbe ed. 1965 (circa 1520)

  • 238 (vers 1048). Rederijkersspel. Het ene sinneke tegen het andere (zij zijn het voor een keer met elkaar eens): Weerdic palijnc, ghi wort hael [aal] saen. Met andere woorden: wij zijn twee handen op één buik.

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 99 (nr. 27, strofe a, verzen 12-13). Zot-amoureus rederijkersrefrein, anti-huwelijk. Sorge doet de minnen slappen alle dage, / zij maeckt cousen vol palingen, een scerpe kinne. Kousen vol palingen = kousen die niet gestopt worden (de palingen zijn dan de tenen die door de gaten steken).

Dolende Mensche ed. 1893 (circa 1600)

  • 15 (verzen 211-212). Rederijkersspel. Het ene sinneke tot het andere over Mensche: Wij crijghen den palinck vleus metten steerte / Het comt te wensche recht naer ons natie.

 

[explicit 6 juni 2022 – Eric De Bruyn]

 

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram