Jheronimus Bosch Art Center

PETRUS / MARIA MAGDALENA

 

De vraag waarom op de buitenluiken van de Anderlechtse Aanbidding der Wijzen-triptiek (Erasmushuis) precies de H. Petrus en de H. Maria Magdalena worden afgebeeld, werd in de secundaire literatuur nog nooit beantwoord.  Wat Petrus betreft, wordt wel een verband gesuggereerd met de Anderlechtse Sint-Petrus en Sint Guido-kerk, maar waarom dan op het rechterbuitenluik de H. Maria Magdalena en niet de H. Guido wordt afgebeeld, blijft onverklaard. Van Schoute en Verboomen [Van Schoute/Verboomen 2000: 194] noteerden: ‘La présence de sainte Marie-Madeleine (…) n’a pas trouvé d’explication’. Er zou uiteraard een verband kunnen zijn met de (ons voorlopig onbekende) opdrachtgevers, maar het is tot nu toe onopgemerkt gebleven dat er nog een andere verklaring mogelijk is voor de combinatie Petrus / Maria Magdalena. Een aantal laat-Middelnederlandse teksten leren ons namelijk dat rond 1500 Petrus en Maria Magdelena gezien werden als schoolvoorbeelden van berouwvolle zondaars die genade hebben gekregen van God. De teksten noemen telkens Petrus en Maria Magdalena in één adem. Deze tekstbronnen zijn de volgende.

 

Fasciculus morum ed. 1989 (XIVa)

  • 124-125 (pars II, cap. iv, regels 15-25). Latijns hoofdzondentraktaat. The same is true of Blessed Paul, of Magdalene, of the Good Thief, and of others. Therefore, in commenting on the verse ‘I do not want the death of the sinner’, Bernard says: ‘Whatever plight may lead you to penance, neither the number of your sins nor the wickedness of your life nor the short time you have to do good bars you from God’s forgiveness, as long as you have true contrition of heart, confession of mouth, and satisfaction in deed’. Whence Bernard says in the same place: ‘O good Jesus, you did not turn in horror from the thief who confessed, the sinful woman who wept, the woman of Canaan who implored you, the adulteress who was caught, your disciple Peter when he denied you, or Paul, who persecuted the Church, or the ruthless men who crucified you. How then should I despair of your mercy?’ – as if he were saying, not at all; for ‘there is greater joy in heaven over one sinner who repents’, and so forth.

Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)

  • 395 (Somerstuc, hoofdstuk 29, regels 249-254). Stichtelijk prozatraktaat. Die heilighen hebben ghesondicht teghen Gode, als Petrus, Paulus, Matheus, Maria Magdalena, Maria Egypciaca, ende si hebben penitencien ghedaen ende si hebben ghenade van Gode ontfaen. Ist dat wi exempel van hem willen nemen, soe mach ons oec also ghescien.

Theophilus ed. 1960 (1408-10)

  • 60-62 (verzen 1402-1409 / 1418-1432). Berijmde legende. Sinte Peter, hi verloghende Gode / Ende ontfinc sint sine ghebode, / Dat hi bant ende ontbant, / Ende Hi gaf hem in sine hant / Die slotele van hemelrike / Ende here was in erterike; / Hi quam te deser werdichede / Bi penitencien, die hi dede. / (…) Sente Maria Maddalene, / Si es met Gode van Nasarene, / Die soe langhe ende soe vele / Hadde ghevolghet der hoverde spele, / Dat onnere es dat ment vertelde; / Janne [ja en] halp haer uter helle, / Mids penitencie, die si dede, / Ende berouwenesse; si hadde oec mede, / Dat haer God sint onste das, / Dat si die alder ierste was, / Diene sach met haren oghen, / Daer Hi Hem hare wille vertoghen, / Sinder dat Hi was verresen, / Alsoe wi in die ewangeliste lesen. In de tussenliggende verzen 1410-1417 gaat het over Sint-Paulus.

Leven ons heren ihesu cristi ed. 1980 (1409)

  • 119 (hoofdstuk XXI). Jezusleven (proza). Daer om en sel niement mishopen, want wi vele poerten der salicheit hebben. Waer of een leraer seit: ‘Hebstu wanhope ghehad overmids groetheit dijnre sonden, du hebste, di mede op te rechten, Sinte Pieter die onsen Heer lochende, dat die alre meeste sonde is, die hem nochtan ons Heer vergaf. Hebstu wanhope ghehadt om menichvoudicheit dijnre sonden, du heveste Marien Magdalenen, die seven viande hadde, dat was volheit alre sonden, ende nochtan seide onse Heer van haer: Veel sonden sijn haer verlaten’. Worden verder ook genoemd: de overspelige vrouw, de goede moordenaar, Sint-Matheus en Sint-Paulus.

Die Spieghel der Menscheliker Behoudenesse ed. 1949 (circa 1410)

  • 15 (hoofdstuk I, verzen 292-300). Stichtelijk rijmtraktaat. Over God: Ende hi nochtan sinte marien, / Die men hiet van magdaleenen, / Zulke gracie woude verleenen, / dat zoe bi berouwen van zonden / Zuver wart in corten stonden. Ende waer om god ooc met ghenenden / Sinte pietre wilde zenden / Berouwen van dat hi onsen here / Driewarven hadde gheloghent zere.
  • 86 (hoofdstuk XIV, verzen 426-436). Over God die de zondaren vergeeft: Sinte pieter daedstu ghenaden, / Die di driewaerf hadde vertijt; / Pauwels scolstu ooc al quijt / Dat hi di wilde persequeren / Ende dine wet ooc destrueren; / Thomaes, matheeus ende ooc david, / Achab, manasses, weet dit, / Ende ysmas den moordenare / Ende magdaleenen der zondare / Theophelum ende andren man / Ende wijf, meer dan men noemen can.

Wech van salicheit ed. 2009 (circa 1410)

  • 173 (regels 1047-1050). Stichtelijk prozatraktaat. De kenmerken van een goede biecht: Dat seste es dat hi sculdich es te weenen op dat hi mach, also sente Peeter dede ende sente Marie Magdaleene. Want tranen van berouwenissen ende ontfermicheit van zonden sijn grote vriendinnen, ende so waer tranen sijn, daer es staphans ontfermichede.

Wiesbadense handschrift ed. 2009 (circa 1410)

  • 497 (verzen 1341-1358). Stichtelijke rijmtekst. Hoe goet dat si om die sonden te wenen, / dat vinden wi an Magdalenen. / Die ontfinc der sonden boeten / doe si weende op gods voeten, / ende die te voren was verloren, / wart altehant I vat vercoren. / So dat god, die herte kinde, / sprac om dat si den meesten sere minde, / so wart haer oude leven / met tranen van minnen al vergheven. / Dat dit si oec I ware tale, / dat orcond sinte Peter wale, / die hadde gelochent gods ons heren. / Doen hi woude wederkeren / ende beweende sine misdaet, / op der stat wort sijns raet, / want god ontfincken in genaden / ende vergaf hem sine misdaden.
  • 569 (regels 1-12). Een gebed. Om hoe vele hebbic mesdaen ende mesdoe alle daghe, nochtan ne wanhopec niet alse ic zie den pupblicaen, in den tempel heylech ghemaect, ende alse ic merke den dief, aen de cruyse beliende zine sonden, ende van den cruyce sijne ziele varende ten parendyse; alse ic zie Marien Magdalenen, na vele groter sonden al ghedweghen; alse ic zie dat sente Peeter die gods loechende, ende weder wart apostel ende der apostelen prince. Ne ware, ic bidde u goedertieren god, die mi dus bi vele exemplen doets hopen, dattu my gheefts die zuychtinge van den publicane, ende die biechte van de scakere die hinc ter rechter hant ons heeren, ende die tranen van Maria Magdalenen, ende die weeninghe van den apostel sente Peeter, die dijns loechende. Des onne mi god. Amen.

Die Spiegel der Sonden ed. 1901 (1434-36)

  • Kolom 172 (regels 36-42). Geestelijk prozatraktaat. Onse here is bermhertich op die sunders. Want alle die quaetheit die wesen mach Als si den minschen berouwen ende got genade bidt Onse here vergeeftet allet. Sunte peter ende sunte maria magdalena Doe hem oer sunden berouweden Waren si te hant in heiliger staet.
  • Kolom 181 (regels 36-38) – kolom 182 (regels 1-9). Hier aff seet sunte bernaert: ‘O christe, die grote guedertierenheit, die in di geapenbaert is, dat gij den armen niet en veronweert ende den moerder aenden cruce dine ontfermherticheit niet en ontsegeste, noch der besundiger maria magdalenen, noch Sunte peter die di driewerf lochende, noch den wijfken, die u was bracht on overspoel ende gi oer dat rechte voert vergaeft Op dusdanige exempel sullen wi dencken ende loepen ten roeke der sueticheit van dier overvloyender ontfermherticheit.

Vanden levene Ons Heren ed. 2001 (1438)

  • 242 (verzen 4714-4727). Berijmd Jezusleven. Jezus tot Maria Magdalena na deVerrijzenis: Maria, du waers een sondich wijf, / nu es Mi so wert dijn lijf, / dattu Mi tierst sages allene, / soe minnic di, suete Magdalene. / Ganc ende segt minen vrient / Peter die Mi dicke hevet gedient, / ende minen vrienden algader / dattu Mi spraecs: Ic ben haer Vader. / Segt Petrem, hem doe Ic aflaet / van sinen sonden, van siere mesdaet / dat hi driwerf lochende Mijns / gisternacht dies hi ontsach sijns. / Segghe dat hem vergheven si / ende dat hi coenlike come te Mi.

Die Spiegel der Sonden ed. 1900 (circa 1450)

  • 129-130 (verzen 10.155-10.174). Geestelijk rijmtraktaat. In het hoofdstuk ‘Vanden remediën der wanhopen’ wordt Sint-Bernardus geciteerd: Die derde remedie, die is schone, / Dat anmerken van menyghen persone, / Van wien Gode ontfermt hevet, / Die langhe in zonden hadden gesnevet; / Waer af sinte Bernart dus seit: / ‘Die grote goedertierenheit, / Die gepredict is wesen in di, / Der moghentheit gheloven wi, / Here Ihesus als wi horen dat bediet, / Dat ghi den armen veronwert niet, / Dat gi den dief ten cruce mede / Niet ontseghet ontfermichede, / Noch der besondichder Marie / Noch Peter, die loochgende die, / Noch den wive, die u was brocht, / Om dat si hoerdom hadde gewrocht: / Rechtevort gi verghavet hare. / Bi dusdaene exemplaren / Lopen wi ter roken der zoetichede / Van der hopen der ontfermichede’.

Die pelgrimage vander menscheliker creaturen ed. 2005 (1463)

  • 230 (regels 1-9). Stichtelijk-allegorisch prozatraktaat. Penitentie spreekt over haar attribuut (een hamer): Met desen hamere sloegic wijlen eer sinte Peteren ende ic maecten morw, die soe hartten steen hadde gheweest, want hij sijnen meester Jhesum, onsen Here, hadde geloechent. Ende daer na soe dedic soe vele met mijnen slane, dat ic uut sijnen oegen dede loepen tsap ende springen die tranen uut, al weenende met bitterheiden ende met doefheiden van rouwe. Oec mede vander Magdalenen deedic dies ghelike, want hoe dat hertte was verhert in sonden, ic dede soe vele tranen met mijnen slagen uut haren oegen comen dat icse van binnen suverde ende dwoech alte male.
  • 435 (regel 30) – 436 (regels 1-2). De zondaar moet baden in en zich reinigen met tranen van berouw: Ende weet oec dat in dit bat was Maria Magdalena ghestoeft ende ghebaedt, ende sinte Peter oec, doen hij so zeere weende, ende Maria Egyptiaca ende meneghe andere die ic niet en can ghenoemen.

Handschrift-Jan Phillipsz. ed. 1995 (circa 1473)

  • 111 (nr. 104, verzen 7-15). Rederijkerslyriek. Prince der apostolen zijn gebet vroet is / Hij beweende zijn sonden mit al sijn sijnnen / Magdalena willen wij die bekennen / Die hoir gebet soe vuerich was togende / Dienen wij hoer wij sellen troest gewinnen / Mit horen haer was sij ihesus voeten drogende / Dus willic my jn oetmoedich bet sijn pogende / Vp dat ic vercrigen mach den heyligen geest / Oetmoedich gebet verdrijft sduuels temptacie meest.

Brugman ed. 1948a (XVc)

  • 92 (8ste preek, regels 38-44). Prekenbundel. Ende soe wie dat aen-gesien wort van onsen lieven heer metten ogen sijnre bermherticheit, het waer onmoegelijc, hi en most daer-af beroert worden. Exempel hebben wi in maria magdalena ende in Matheus, ende in Petro, ende oec in Paulus, ende in veel anderen, die onse lieve heer heeft aen-gesien metten ogen sijnte grondeloser bermherticheit, ende heeftse oec ontsteken metten vuer sijnre mijnnen.
  • 204 (17de preek, regels 254-260). Niet dat die sunden inden daghe des ordels niet gesien noch bekent en sullen wesen; want men sal daer wel bekennen, dat maria magdalena vol van sunden heeft geweest, ende sinte peter onsen heer versaect heeft, mer si en sullen daer geen scande af hebben, mer grote blijscap ende glorie, om-dat sijse met biechten ende met penetencien haer sunden bedect hebben.

Brugman ed. 1948b (XVc)

  • 133 (nr. 13, regels 393-403). Preek. Here, is yemant die di versaket hevet, ontfermet u des, Here. Want ghi ontfermden sancte Peters, die u versaket hadde, die u discipel was. Want hi hadde recht berou, ende screyede altoes als hi den hanen hoerde crayen ende dier uren ghedachte. Here, ysser yemant die dit vertoerent hevet mit hoverdien ende behaghelheit der menschen, ontferme hoerre. Want du ontfermde Maria Magdalena, want sie u hertelike minnede. Alle die minne, die sie gheset hadde in creatueren ende in eertschen dinghen, die kierden sie al-geheellic tot u, rustende tot uwen heilighen voeten.

De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

  • 241 (verzen 15-19). Vroed rederijkersrefrein. Maer Longinus die Gods zijde splette / Ende Peeter die wt vreesen helde / Ende Pauwels die gods vrienden quelde / Ende Magdalena, dese vielen maer haren staf / Was hope diese weder in duechden stelde.

Scone leeringe ed. 1985 (1500)

  • 47 (regels 333-341). Stichtelijk prozatraktaat, een (gedrukte) ars moriendi. Ende dat niemant wanhopen en derf, hoe groten sondaer dat hi oec sy, daer af hebben wij veel clare exempelen. Eerst in Sinte Peter, die onsen Here versaecte. In Sinte Pauwels, die de heylighe kercke vervolchde. In Sinte Matheus ende Zacheus, die beyde grote sondaren waren. In Maria Magdalena, die een sondersse was. Inder vrouwen die on overspel bevonden was. Inden moordenare die bi onsen Here aent cruce hinck. In maria van Egipten ende in vele ander grote sondaren.

Loo: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 525 (verzen 323-328). Rederijkersspel. Schriftuerlic Woordt zegt: Dus wilt wter herten uwen noodt belyden, / Als Petrus, Dismas ende Magdaleene, / Met tvraukin in overspel bevonden onreene, / Voort al die in weene naer ons propoost stonden; / Zoo zy al te zamen duer Christum troost vonden, / Zult ghy troost vinden; dit ben ic pluchtende.

Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)

  • 92 (verzen 2186-2190). Rederijkersspel. Uprecht Scriftuerlijck Bewijs zegt: Ende anhoort het soet woordt, sonder ghescille fijn, / v treffende ende al die van goeden wille zijn. / twoordt van vrede, twelck dauid ghepresen heeft, / twoordt, twelck magdalenam scoon ghenesen heeft, / twoordt, twelck petro gaf aflaet van sonden.

De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

  • 191 (nr. LXXXIII, strofe 1, verzen 11-12). Vroed rederijkersrefrein op de stok ‘Het is beter heden, als morgen gedaen’ (Verloren Zoon-thema): Syt u sonden bekermende, Petrus gelycke; / met rouwe hebt als Magdalena versycke.

 

Deze literaire bewijsplaatsen tonen aan dat de H. Petrus en de H. Magdalena in de vijftiende en zestiende eeuw konden fungeren als topische voorbeelden van berouwvolle zondaars wier zonden dankzij Gods (en meer bepaald Christus’) barmhartigheid vergeven werden. Deze topos kan verklaren waarom de twee heiligen samen op de buitenluiken van de Anderlechtse triptiek figureren. Opvallend is overigens dat in de 23 hierboven geciteerde teksten 9 maal expliciet en 4 maal impliciet verwezen wordt naar Christus en Zijn barmhartige houding tegenover zondaars. Hoogstwaarschijnlijk speelde deze gedachte ook een rol bij de ontwerper van het drieluik en wilde hij een iconografisch verband suggereren tussen de buitenluiken en de binnenluiken, waar Christus in het centrum van de belangstelling staat.

 

[explicit 8 november 2022 – Eric De Bruyn]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram