Jheronimus Bosch Art Center

PRUIM

 

1 Pruim = iets minderwaardigs, iets van weinig waarde

 

Ferguut ed. 1982 (circa 1250)

  • 89 (verzen 1325-1326). Arturroman. Over de Zwarte Ridder wordt gezegd: Hens (er is geen) ridder indie werelt gheen / die name heeft jegen hem twee sleen. Een ‘slee’ is een sleepruim, wilde pruim. De betekenis van deze verzen is: geen enkele andere ridder heeft een faam die twee pruimen waard is, vergeleken bij de faam van de Zwarte Ridder.
  • 210 (verzen 5119-5120). Een dwerg zegt: Want en es batseleer (nog niet tot ridder geslagen jonge edelman) en geen / hine si daer, die wert is twee sleen.

 

2 Pruim // de zondige aardse ijdelheden

 

Bijns ed. 1875 (1528)

  • 36 (boek I, refrein 11, strofe d, verzen 10-11). Vroed rederijkersrefrein. Over de mensen die de clerus bekritiseren, maar zelf zondig zijn: Sij dobbelen, sij tuysscen, sij spelen, sij mommen, / sij lesen al omme na de schoonste prumen.

sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit ed. 1967 (1546)

  • 122 (verzen 201-204). Rederijkersspel. Gesprek tussen de sinnekens. [Manier:] Mennich lecker pruijme heeft elc van ons te bet. / [Ghewoont:] Wij hebben smenschen sinne immers daer tûe geset / dat hij als cadet mûet beminnende sijn / Verganckelicheit. ‘Verganckelicheit’ is een vrouwelijk personage, dat allegorisch verwijst naar de aardse ijdelheden.

Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)

  • 108 (fol. 212v, verzen 27-29). Vroed rederijkersrefrein. Over de wereld: De daghelicxsche Werelt met zyn wanckelbaer plume / baldadich duerweect als brooddronckeghe Crume / houeerdich splytende prume.

Die Trauwe ed. 1899 (vóór 1595)

  • 151 (verzen 325-326). Rederijkersspel. De sinnekens hebben alles stevig in handen: Wi hebben nu tpruymken / juyst metten snoere.
  • 169 (vers 869). De sinnekens zeggen over Die Werelt: [Listich Vondeken:] Hy is beperelt / [Bedrochelyck Gheest:] So groen als een pruymken.

De propheet Eliseus ed. 1992 (XVIB?)

  • 68v (vers 633). Rederijkersspel. Het ene neefken tot het andere: Proefft neeffgen proeft hoe smaeckt u dat pruijmken. De uitdrukking betekent hier ‘wat denk je daarvan?’ en verwijst naar de zondige activiteiten van de neefkens (diabolische personages).

Evangelische Maeltijt ed. 1992 (XVIB)

  • 74r (verzen 826-827). Rederijkersspel. Over mensen die anderen uitbuiten: Neen sij leggen op haer Luijmen / en vercopense pruijmen met allen groot.

Seven wercken der barmherticheijden ed. 1993 (XVIB)

  • 27v (verzen 186-193). Rederijkersspel. Gesprek tussen de neefgens: [Eijgen Vernuft:] Wij sullense so eeren… / [Cloeck Verstant:] En geven alsulcke pruijmen… / [Eijgen Vernuft:] Ja die wij begeeren… / sullen niet willen ruijmen / want onse Luijmen sullen wij haer ondecken.

Werlts versufte maeltijt ed. 1994 (XVIB)

  • 120r (verzen 240-241). Rederijkersspel. Een zondige verleider zegt over Die Werlt (een man): Hebben wij al die werlt niet op ons Duijmen / wij cooken haer pruijmen, als aerdige bestierders. In dit citaat wordt ‘werlt’ als soortnaam gebruikt, vandaar het vrouwelijke bezittelijke voornaamwoord ‘haer’.

 

3 Pruim = vagina

 

Leo Wuyts, “Joachim Beuckelaers Groentemarkt van 1567 – Een ikonologische bijdrage”, in: Paul Verbraeken e.a., Joachim Beuckelaer – Het markt- en keukenstuk in de Nederlanden 1550-1650. Tentoonstellingscatalogus, Museum voor Schone Kunsten, Gent, 1986, pp. 27-38. Op pagina 32 signaleert Wuyts dat in het zestiende-eeuwse Nederlands ‘pruim’ reeds ‘cunnus’ kon betekenen. Bij Stijevoort (zie infra) is ‘rospruim’ = cunnus.

 

Stijevoort II ed. 1930 (1524)

  • 196 (nr. 232, verzen 45-46). Zot rederijkersrefrein. Een vrouw ontkent tegenover haar geliefde dat ze hem ontrouw is: Soudic mijn rospruyme al esse groene / om enen stoter gheuen ende v bedrieghen.

sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)

  • 34 (verzen 410-411). Rederijkersspel. Vreese van Plaeghen zegt tegen tVleesch (een hoer): swygt refuys (uitschot) van alle leepe nichten / en scheeter af ma dame vuyl pruyme.

Lieripe ed. 1980 (1561)

  • 177 (regels 152-153). Spotprognosticatie. Men sal groote cracht van tyteloosen ende van vuylpruymen vinden. ‘Tyteloosen’ (tijdelozen, bloemen die op ongewone tijden bloeien, zoals narcis, sneeuwklokje enz.) en ‘vuylpruymen’ (rotte pruimen) zijn pejoratieve termen voor slonzige vrouwen. Bij tyteloosen speelt de connotatie ‘zonder tieten, met slappe borsten’ mee, bij vuylpruymen is ‘pruim’ een verwijzing naar de vagina en een pars pro toto voor de vrouw.

 

[explicit 1 maart 2022]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram