Jheronimus Bosch Art Center

VLEK (kladde, bevlekt, onbevlekt)

 

1 Vlek(ken) = zonde(n)

 

Cat. Utrecht 1994: 26 (afb. 14). Een houtsnede in de zogenaamde Keulse Bijbel uit circa 1478. Onderwerp is de Apocalyps. De Hoer van Babylon zit op een apocalyptische draak: deze staat vol vlekken.

 

Boec vanden houte ed. 1844 (circa 1300)

  • 3 (vers 8). Stichtelijk rijmtraktaat. De auteur vraagt God om zijn verhaal te mogen vertellen sonder loghelike vlecken.

Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)

  • 150 (Winterstuc, hoofdstuk 23, regels 43-44). Theologisch compendium. Over de erfzonde: ende die vleck trect die ziel aen.
  • 438 (Winterstuc, hoofdstuk 55, regels 124-125). Dat eerste is, dat dat heilige sacrament deleghet hem of die vlecken der sonden.
  • 458 (Winterstuc, hoofdstuk 57, regels 204-206). (…) als is die alve der reynicheit, die onse wesen van vlecken der sonden can bedecken.

Tafel van den Kersten Ghelove IIIa ed. 1938 (1404)

  • 25 (Somerstuc, hoofdstuk 2, regel 73). Theologisch compendium. Over Christus: een spieghel sonder vlecke.

Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)

  • 392 (Winterstuc, hoofdstuk 29, regels 157-160). Theologisch compendium. Daer God doer den propheet of seide: Ic sal u uutghieten een reyn water ende ghi sult ghesuvert warden van alle uwe vlecken. Vergelijk Ezekiël 36, 25.

Van der navolghinghe ons Heren Jhesu Cristi ed. 1954 (XV)

  • 167 (Boek III, hoofdstuk 55, regel 4). Stichtelijk prozatraktaat. Want bi Adam den eersten mensch so is si [Gods genade] ghevallen ende lasterlic gheworden overmits sonden, ende die pine deser vlecken is neder gedaelt in allen menschen.
  • 188 (Boek IV, hoofdstuk 9, regel 6). Ende op dattu wilste of doen alle vlecken mijnre sonden.

Voirsienicheit Godes ed. 1930 (XV)

  • 199 (regel 8). Stichtelijk prozatraktaat. (…) voir sonden ende voir vlecke.

Geraardsbergse handschrift ed. 1994 (1460-70)

  • 120 (nr. 80, vers 21). Didactisch gedicht. Tot de vrouwen: So hout dy van vlecken pure.
  • 121 (nr. 80, vers 95). Hetzelfde gedicht. Positief over een vrouw die haer hout vlecken puere (die zuiver is van vlekken).

Handschrift-Jan Phillipsz. ed. 1995 (circa 1473)

  • 51 (nr. 23, vers 2). Antifoon. Over de bruid van het Hooglied: ghene vlecke en is in dj.

Indestege ed. 1951 (XVd)

  • 15 (nr. II, verzen 9-10). Gedicht. Opdat ich altoes soender vlecken / Mach leeven van Ihesus medicine.

Den Triumphe ende ’t palleersel van den vrouwen ed. 1996 (1514)

  • 266 (verzen 12-14). Stichtelijk traktaat. Over het ‘hemd van de eerbaarheid’: Haer edel lichaem, niet om verfrayen, / Moet ghecleet worden met een hemde fijn / Teghen alle vlecken ende sondich fenijn.
  • 304 (verzen 15-17). Die niet en ghelooft dat van die suver cyborie, / Maria, Jhesus sonder vlecke es gheboren, / Moeder en maghet blivende, die wort verloren.
  • 322 (vers 8). Om te reynigen die sondighe vlecken leelijck.

Diets gebedenboek ed. 1961 (XVIa)

  • Gebed tot Christus: Maer dijn wtulietende bloet dat moet mij ghesont maken ende wasschen van allen vlecken.
  • Gebed tot Christus: Op dat ick ghereijnicht mach werden ende ghewasschen met dijnen heijligen bloede, van alle vlecken der sonden.
  • Gebed tot Christus: Coemt in mijn harte, make dat reijn ende vrij van alle vlecken der sonden.
  • Gebed. Over het hart van Maria waarin ghene vlecke der sonden waren.
  • Gebed tot de engelen: Die noijt met enijgher vlecken besmet en waert.
  • Gebed. Ick erm ertsche worm besmet met menijgherhande vlecken der sonden.
  • Gebed tot Jacobus Maior: Ende dart hij die vlecken mijnre ghebreken moet wt doen.

Stijevoort II ed. 1930 (1524)

  • 142 (nr. 202, verzen 26-27). Vroed rederijkersrefrein. Tot God: V aenschyn wilt van myne sonden keeren / en maect mij der sondigher vlecken quijt.

Pas der Doot ed. 1936 (1528)

  • 97 (verzen 343-344). Rederijkerslyriek. Dit ghepeys is een balseme bequame, / die de sondighe vlecken can ghenesen.

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 198 (nr. 52, strofe e, verzen 13-15). Rederijkersrefrein, amoureuze klacht van een vrouw. Onwaerachtich in woorden, geveynst van spraken / Heb ic u vonden; tsijn in een schoon laken / Lelijcke vlecken. Hier dus vlekken = de ontrouw en leugens van een geliefde man.
  • 329 (nr. 90, strofe h, vers 8). Vroed rederijkersrefrein. Tranen als beken laet leken, wascht af u plecken. Plekken = vlekken = zonden.

Evangelische Leeraer ed. 1993 (1532)

  • 44 (verzen 385-386). Rederijkersspel. Want sy moeten suyver en reyn sonder vlecke wesen / die int rijcke Gods commen sullen, so wy lesen.

Axcele: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 314 (verzen 124-125). Rederijkersspel. Een minnelic groet zy u God schijnckende / metr uwen ghetroude, reyn zonder vlecken.
  • 323 (verzen 346-349). Wt bloedt Christi, als wt een ghemeene badt, / Zuverende ons consciencye van / alle vlecken, om wel te dienene dan / den levenden God: dit es al warachtigh.

Tienen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 362 (verzen 435-436). Rederijkersspel. Waer duere alle vlecken, hoe zondigh, / ghezuvert werden ende af ghewasschen.

Winoksbergen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 606 (vers 123). Rederijkersspel. Wil u tot wanhope zondyghe vlecke wecken.

Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550)

  • 377 (vers 334). Rederijkersspel. Goetwillich Herte tot zijn lief Gerechtigheid: Gy syt sonder vlecke hubts gestelt int leuen.
  • 399 (vers 931). Dongerechticheyt zegt: Ic ben dongerechticheyt vol sproeten en fouten. Sproeten = vlekken.

Ampe ed. 1967 (vóór 1564)

  • Allegorische kerstpreek. Het gaat over het maken van een wieg voor Christus, daarin een beddeke met twee witte slaaplakens (onschuld en zuiverheid). Die laken moeten gewassen worden met het water der tranen: Daer en moeghen gheen vlecken der sonden in blijven.

Const der Rhetoriken ed. 1986 (1555)

  • 18 (strofe 52, vers 1). Rederijkerslyriek, vroed. Dongheleerde volck vul ignoranter vlecken.
  • 178 (strofe 2, vers 11). Vroed rederijkersrefrein. In gheenrande dootvlecken en zijd beuonden.

Vanden .X. Esels ed. 1946 (1558)

  • 6 (verzen 28-30). Vroed rederijkersrefrein. Pijnt v doch na v macht met trouwen / Dat cleedt der onnoselheyt dat v was gegheuen / Die vlecken af te dwaen met grooter rouwen.
  • 12 (verzen 52-55). Vroede rederijkersballade. Over de goede echtgenote: Want haer aentrecsele / Sulck bevlecsele [namelijk slecht gedrag van de man] / Den man doet schouwen en laten dan. / Want tgoede wijf maect eenen goeden man.

De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

  • 54 (nr. 55, strofe 4, vers 13). Vroed rederijkersrefrein. Soo mogen wy afdwaen ons sondige vlecken.

Prieelken der Gheestelyker Wellusten ed. 1927 (1587)

  • 50 (strofe 1, vers 3). Geestelijke lyriek. De zondige ik tot Christus: Zuyvert myn sondige vlecken.
  • 107 (strofe 2, verzen 1-3). Over Gods liefde die veel kan vergeven: Liefde die can decken / veel sonden ende vlecken / die de menschen hebben misdaen.
  • 117 (strofe 2, verzen 7-8). De zondige ik bidt tot Christus: En dat u dierbaer bloet / sal wasschen mijn sondige vlecken.

Wie haer op troost verlaeten ed. 1992 (XVIB)

  • 134r (vers 1152). Rederijkersspel. Over de vrome mens: In hem is geen vlecke die t’onreijn uuijt spuijgen.

 

2a Kladde = vlek = zonde

 

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 325 (nr. 90, strofe a, verzen 12-13). Vroed rederijkersrefrein. Honden, padden bringhen cladden van dwalinghen voordt. / Schoordt heresije, de prije die verweckt discoordt.
  • 345 (nr. 94, strofe d, verzen 13-14). Vroed rederijkersrefrein, lof op Christus. Wij waren naeckt, ontschaeckt, haddij niet gewaeckt, / Padden vol cladden hadden ons verslonden vroech.

 

2b Kladde = jong, wellustig (en zondig) meisje

 

Stijevoort I ed. 1929 (1524)

  • 51 (nr. 23, vers 54). Amoureus rederijkersrefrein met als thema ‘soort zoekt soort in de liefde’: Vul claddekens cryghen ooc nae haer menen.

Spiegel der Minnen ed. 1913 (XVIa)

  • 36 (vers 1041). Rederijkersspel. Een sinneke over Katharina: Tjan dees jonge claddekens connen wel vrijen. Een noot op p. 230 geeft uitleg.
  • 152 (vers 4315). Een sinneke over Katharina: Tcladdeken dunct my versuft ende gheck zijn.
  • 168 (vers 4768). De moeder van Dierick raadt hem zich niet op te houden met de veel armere Katharina: Laet sulcke claddekens sonder goet.
  • 207 (vers 5863). Het ene sinneke tot het andere: Ey valsche cladde.

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 313 (nr. 86, strofe f, verzen 1-3). Vroed rederijkersrefrein, tijdsklacht. Jonghe leckerkens en ionghe claddekens, / Wiens billekens achter noch sijn bescheten, / Cruypen bij een en crijghen ionghe fraddekens.

Alit en Lijsbith ed. 1946 (circa 1550)

  • 122 (vers 314). Rederijkersklucht. Alit over haar dochter: die spitige cladde.

Joseph ed. 1975 (1565/1566?)

  • 128 (verzen 1234-1236). Rederijkersspel. Een neefke over de ijdelheid van meisjes: Tschijnt van achter dat zij van veuren willen vechten. / Wouden zij stichten int vernieuwen der kleeren / Welck dese jonge claddekens terstont al leeren.

Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)

  • 97 (strofe 2). Een feestlied dat aanzet tot amoureus vertier. Ghy claddekens fier jent int bestier / diet groen Warmoes vercoopen / comt al tot hier sonder dangier / en wilt u boors ontknoopen / die schoonheyt hebt van doene / al na de mert soo neemt den tert / ist oudt konck rijp oft groene. Groenteverkoopstertjes op de markt worden dus beschouwd als meisjes van nogal lichte zeden.

Van Boheemen e.a. 1989 (1608)

  • Een liedtekst over het huwelijk uit D.V. Coornhert, Liedboeck, Amsterdam, 1608. De derde strofe luidt: Men vint by arm en oock by ryck / zeer veel verscheyden vrouwen. / Daar zyn die haar voort houwelick / wel reynkens konnen houwen. / Als zy ghetrouwt zyn met practyck / leggen zy als een zuegh int slyck. / Zo dat zy spouwen zouwen / die zulken kladd’ aanschouwen. Dit gaat dus over getrouwde vrouwen die zich seksueel met andere mannen afgeven.

 

3 Bevlekt = zondig

 

Vita Beatricis ed. 1993 (XIIId)

  • 108 (paragraaf 153). Heiligenleven, Latijns proza. (…) bevlekt met vele smetten van zondige gedachten.

Jans Teesteye ed. 1869 (vóór 1334)

  • 253 (verzen 3344-3345). Moraliserend dialooggedicht. Ende oec luxurie bedect / daer der vele mede es bevlect.

Beatrijs ed. 1995 (XIV)

  • 68 (verzen 441-443). Berijmde Marialegende. Beatrijs moet zich gaan prostitueren: Wat salic doen, elendech wijf, / Ic moet beide ziele ende lijf / Bevlecken met sondeghen daden.

Hildegaersberch ed. 1981 (circa 1400)

  • 86 (nr. XLI, verzen 205-208). Lyriek. Over de ‘minne’ tot God: Wair arch ende list in minne schuult, / dat is minne die vervult / off bevlecket haestelijcke, / als witte clederen anden slijcke.
  • 131 (nr. LXVIII, verzen 34-37). Wye gherende is der werlt eer / ende hemelrijc ten lesten mael, / die spieghel eerst hem selven wael, / off hi erghent is bevlect.
  • 178 (nr. LXXXIV, verzen 358-359). Ay! God moet ons te tyde wrecken, / dat wy die ziele niet en bevlecken.
  • 220 (nr. CII, verzen 51-52). Over de duivel: Hoe hi den mensche mochte trecken / ter quaetheit, entie ziel bevlecken.
  • 245 (nr. CXVI, verzen 182-184). Tsijn al onghetrouwe ghesellen, / die malcander vaste trecken / te wesen, daer si hoer ziel bevlecken.

Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)

  • 436 (Winterstuc, hoofdstuk 55, regels 92-94). Theologisch compendium. Dat ander deel sendet hi den zielen in dat veghevier te lesken horen brant, daer si mede purgiert warden, want niet bevlecket comen en mach in dat ewige leven.

Dietsche Lucidarius ed. 1998 (1400-20)

  • Verzen 4587-4588. Stichtelijk rijmtraktaat. Ende werden weder zwaerlijc bevlect / In sonden, daer si uut waren getrect.

Leven ons heren ihesu cristi ed. 1980 (1409)

  • 26 (hoofdstuk 2). Stichtelijk prozatraktaat, Jezusleven. Over de tijd toen al Adams gheslacht bevlect was om die eerste misdaet.
  • 128 (hoofdstuk 22). Dat herte wart op gheheven totten hemel, ist dattet niet bevlect en is mit quader consciencien.

Spieghel der menscheliker behoudenesse ed. 1949 (XVa)

  • 197 (hoofdstuk 33, vers 44). Stichtelijk rijmtraktaat. Christus was nooit bevlect met enighen zonden.
  • 242 (hoofdstuk 42, verzen 79-80). In de hemel blijft de ziel meester over het vlees also dat tvleesch met zinen vlecken / niemant ne zal te zonden trecken.

Van der navolghinge ons Heren Jhesu Cristi ed. 1954 (XV)

  • 60 (Boek I, hoofdstuk 1, regel 21). Stichtelijk prozatraktaat. Want die hoer sinlicheit volghen, bevlecken hoer consciencien.
  • 66 (Boek I, hoofdstuk 10, regel 2). Want haestelic worden wi bevlect ende ghevangen mit ydelheden.
  • 78 (Boek I, hoofdstuk 21, regel 8). Salich is hi die van hem werpt al dat sijn conscienci mach bevlecken of beswaren.

Voirsienicheit Godes ed. 1930 (XV)

  • 150 (regel 3). Stichtelijk prozatraktaat. (…) die worm hore boeser ende beulecter consciencie.
  • 237 (regel 18). (…) gheen onreynicheit noch beulectheit.
  • 247 (regel 15). Hoe bistu nu beulect mit sonden.

Brugman ed. 1948a (XVc)

  • 249 (Preek 21, regels 20-23). Preek. Over de H. Pantaleon: Om die vuericheit sijnre mijnnen soe haesten hi hem uut te leyden, op-dat die boesheit niet en verwandelden sijn verstantenisse, noch enich bedroech en bevlectten sijn siele.

Jhesus Collacien ed. 1962 (1480?)

  • 165 (Preek 11, regels 20-22). Prekenverzameling. (…) dat die religiose ende begheven menschen inden cloesteren woenende hem bevlecken souden mit vleyscheliken gedachten.
  • 165 (Preek 11, regels 25-26). (…) doen si bekende dat dat die huwelike staet soe seer bevlect soude werden mit sonden.
  • 167 (Preek 11, regels 75-76). Ende oec ghemaect nae sinen beelde noch soe lasterlic bevlect soude werden mitten misten [mest] der sonden.
  • 167 (Preek 11, regels 98-99). (…) noch soe lasterlic bevlect soude werden mitten misten der sonden.
  • 294 (Collacie 26, regels 15-16). (…) oft enich onsuyver ghedachte bevlect heeft die ziele.

De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

  • 238 (vers 23). Vroed rederijkersrefrein. Van vleescher weelde of tswerelts beulecken spoet. ‘Spoet’ is een imperatief: ‘haast u weg van’.

Diets gebedenboek ed. 1961 (XVIa)

  • Gebed tot Christus: Ende wilt mijn harte behueden voer alle dat mijn ziele beulecken mach.
  • Gebed. Want ick mij met menijghen sonden beulect weet.

De Stove ed. 1944 (XVIa)

  • 168 (vers 523). Strofisch rederijkersgedicht. Een vrouw over de slechte eigenschappen van haar man: Want van al des so es de mijne bevlect.

Stijevoort II ed. 1930 (1524)

  • 95 (nr. 179, vers 20). Vroed rederijkersrefrein. Wy syn in quaetheyt al tsamen beuleckt.
  • 254 (nr. 256, verzen 45-46). Vroed rederijkersrefrein. Myn grote houerde bouen vaste strect / wtwendich van weerde bouen Dijna bevlect.

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 290 (nr. 79, strofe d, verzen 15-16). Vroed rederijkersrefrein. Hoe zal ic in doordeel Gods worden begeckt! / Come ic bevleckt, beeter waer ic ongheboren.

Evangelische Leeraer ed. 1993 (1532)

  • 46 (verzen 421-424). Rederijkersspel. In Levitico staet oock gheschreven: / En wilt de weghen noch de manieren / van de ghene die voor u waren, niet hantieren, / op dat ghy niet en wort bevleckt. Vergelijk Leviticus 18, 3-5 en 18, 30.
  • 89 (verzen 1400-1401). Want al ben ick inwendich int vleesch bevleckt, / dat es met tcleet der gherechticheyt Christi nu bedeckt.

Meesen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 139 (verzen 370-372). Rederijkersspel. Maer een mensche allendigh hem kennende bevlect, / zoude ghaerne den meesten troost verwaerven, / als hy moet staerven.

Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)

  • 75 (verzen 1725-1727). Rederijkersspel. Scriftuerlijcke Hoede vermanend tot Uprecht Simpel Gheloven: Wacht v licht, twelck ghij seer na vuijt hebt gheplast, / mettet water der ghescuerden cisternen beclast / v ziel bevleckende.
  • 87 (verzen 2063-2066). Scriftuerlijcke Hoede zegt vermanend: Hoort, wat den propheet van den ouerspeelster sprect, / ghij, zijn bevlect met veel fornicacijen / met veel liefhebbers tot menigher spacien.

Siecke Stadt ed. 1917 (1539-64)

  • 18 (verzen 470-471). Rederijkersspel. Die Gemeent tot Meer dan Een: Hoe gaedij v ziele dus schandelick bevlecken / mit Financij, die leelicke huer, vrij sonder scroomen.

Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550)

  • Rederijkersspel. Regie-aanwijzing: Een vrou, genaemt Dongerechticheijt / daensicht hoerachtich, die cleeren / leelyck bepleckt geheeten Grouwelyckheyt.

sMenschen Gheest van tVleesch verleyt ed. 1953 (circa 1550)

  • 623 (verzen 355-356). Rederijkersspel. Wee my hue is smenschen gheest beplect / hue vuylijck bemasselt hue lelyck bevlect.
  • 625 (verzen 391-392). Tot tVleesch: donnosel wect ghy, suyverheit beplect ghy / die cuyssche bevlect ghy.

Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)

  • 128 (strofe 7, verzen 4-5). Vroed rederijkersrefrein. Tot Sint-Petrus moet gebeden worden Dat hy ons duer Iesum late int vaste plein / Daer de maeghden regneren van bevlecten laste rein.
  • 196 (refrein A4, verzen 6-8). Vroed rederijkersrefrein. Ende al zyn zy vleckich, oncuusch, onreene, / Mids consten cuenen zy dit tallen hueren / Subijt beletten.
  • 204 (strofe 2, verzen 14-16). Vroed rederijkersrefrein. Over Venus: Endeom dat zijt al tot luxurien treckt: / Ia ende al bevleckt als veninighe spinne, / Daer omme heedt zu der minnen goddinne.

Testament Rhetoricael I ed. 1976 (1561)

  • 133 (fol. 62v, verzen 29-30). Rederijkerslyriek. Over Christus: onnoosel Lammeken onbevlect / wy doodzondich beplect.

Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)

  • 139 (fol. 396v, vers 17). Rederijkerslyriek. Over het leven: besmet bevlect onReyn in tsweerelts passaige.
  • 147 (fol. 401v, verzen 31-33). Rederijkerslyriek. Zaelich zyn zy ghepresen / wiens mesdaeden Bevlect / vergheuen zyn bewesen.
  • 174 (fol. 418r, verzen 20-21). Rederijkersrefrein. Myn Redchtueerdicheden Voor huwen ooghen staen / onweerdich end onReynich als een bevlect cleedt.

Meij ed. 1996 (vóór 1568)

  • 59r (verzen 705-706). Rederijkersspel. Onbedochte Jonckheijt zegt: Ick ben nu verlost uuijt des viants poot / nu ben ick reijn daer ick was bevlect.

Jesus onder die leeraers ed. 1941 (1580)

  • 132 (vers 368). Rederijkersspel. Maar ’t zondig bevlekken gaat zulks afweren.
  • 148 (verzen 699-700). De schriftgeleerden over Jezus: Die Schriftuur, na mijn dunkt, maakt hij verleemd, / bevlekt, bestreemt na zijn oorkonden.

De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)

  • 180-181 (nr. 41, strofe 13, verzen 9-10). Vroed rederijkersgedicht, ABC-dicht. Tot God: Dyne gerechticheyt die ist certeyn / diet al can genesen dat vleesch bevleckt.

De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

  • 31 (nr. 50, strofe 1, verzen 10-11). Vroed rederijkersgedicht. De geest roept: wie sal my van dit lichaem des doots bevleckt / verlossen.
  • 94 (nr. 64, strofe 4, verzen 14-15). Vroed rederijkersgedicht. Dus, al dunckt u een ander met sonden bevleckt, / wyckt, menschen onwys, Gods oordeel is ongrondeerlyc.

De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)

  • 155 (nr. 125, strofe 1, vers 6). Vroed rederijkersrefrein. Ja, al ons wercken voer God noch bevleckt syn.
  • 182 (nr. 131, strofe 4, verzen 5-6). Vroed rederijkersrefrein. De goede christen en sondicht oock niet, daer syn siele doer bevleckt / mach worden.

Prieelken der Gheestelyker Wellusten ed. 1927 (1587)

  • 40 (strofe 2, vers 4). Geestelijke lyriek. Al ben ick met sonden bevlect.

Geslacht der Menschen ed. 1996 (vóór 1598)

  • 143r (verzen 1244-1245). Rederijkersspel. Hij [God] sant hier ter neere Dese samaritaen [Christus] / Om al dat bevlect is Van tquaet te bescarmen.

Die Ghenaede Goodts ed. 1996 (vóór 1598)

  • 166v (vers 368). Rederijkersspel. Des Gheests Inspiratie over de neefkens: Sij en rusten niet Dese vervlecte roosen.

Avont, Nacht ende Morgenstont ed. 1992 (XVIB)

  • 45v (vers 1043). Rederijkersspel. En met hem brachte tot dat ick bevleckt was.
  • 47r (verzen 1155-1156). Morgenstont zegt: O dees habijten moeten sijn uuijtgetogen / dus willter u toe voegen wantse u bevlecken.
  • 49v (vers 1409). Welcke sonde vleckelijck sijn uuijtgewreven.

Cranckheijt des Vleijsch ed. 1992 (XVIB)

  • 92r (verzen 423-426). Rederijkersspel. Een sinneke zegt: .2. petrij Int .2. gaetmen u nomen / die nae die verlichtinge tot haerder vromen / weder bevleckt worden met sondighe dromen / die mach wel schromen blijft hij daer nae negligent.

Sommich Mensch en het huijs van Nering ed. 1993 (XVIB)

  • 2r (vers 120). Rederijkersspel. Veel Mensch zegt: Want wiet goedt bemint die gaet sijn siele bevlecken.

Die Mensch veracht die Redelickheijt ed. 1994 (XVIB)

  • 112r (verzen 262-263). Rederijkersspel. Het neefke Onbehoorlijcke Lust tot het neefke Blijnde Begeerte over Lucifer en zijn val: Soo drae hij u bevel screef en dat subject was / sachmen terstont dat hij bevlect was.

 

4 Onbevlekt = zonder zonden

 

Dat Rijcke der Ghelieven ed. 1978 (circa 1330)

  • Stichtelijk prozatraktaat van Ruusbroec. Over het kleed der onschuld dat bij het doopsel ontvangen wordt door de mens: dat moet hy gheloven onbevlect van sonden te bringhenne ten oordeele Gods.

Leven ons heren ihesu cristi ed. 1980 (1409)

  • 10 (Proloog). Stichtelijk prozatraktaat, Jezusleven. Lieve Heer, mijn herte ende mijn lichaem moet onbevlect bliven, op dat ic niet confuust en warde.
  • 32 (hoofdstuk 4). (…) ende op dat Joseph een tugher wesen soude der onbevlecter reynicheit Marien.
  • 84 (hoofdstuk 16). Tot Christus: En bistu niet die ghebenedide vrucht haers onbevlecten lichaems?
  • 101 (hoofdstuk 18). Over Johannes de Doper: Merc in Johannes drie dijnghen, waer bi dat hi coenlike berespen mochte. Dat eerste: onbevlectheit alre sonden.

Van der navolghinge ons Heren Jhesu Cristi ed. 1954 (XV)

  • 168 (Boek III, hoofdstuk 56, regel 5). Stichtelijk prozatraktaat. Christus zegt: Ic bin die onbevlecte wech.
  • 180 (Boek IV, hoofdstuk 2, regel 23). Discipel tot Christus: Wil doch mijn hert ende mijn lichaem onthouden onbevlect.

Eerste Bliscap van Maria ed. 1978 (circa 1455)

  • 60 (verzen 139-141). Mysteriespel. Nijt over de slang in het Aards Paradijs die nog onbevlekt is vóór de Zondeval: Ic brinct haer best an / Biden serpente dat onbevlect . Nu bi haer es.
  • 127 (vers 1744). Een Joodse tempelpriester over Maria: Si es volmaect ende onbevlect.

Handschrift-Jan Phillipsz. ed. 1995 (circa 1473)

  • 49 (nr. 14, vers 1). Gebed. Over Maria: Heylighe ende onbeulecte magedom.

Indestege ed. 1951 (XVd)

  • 107 (regels 125-126). Exempel. In den deerden heb ich een onbevlecte ziele.

Diets gebedenboek ed. 1961 (XVIa)

  • Gebed tot Christus: Ende mijn ziele suijver ende onbeulect te brenghen voer uwen lieuelijcken aenschijns.
  • Gebed. Over de borsten van Maria: Want sij waeren suijver ende onbeulect van allen smetten der sonden.

Spel van de V vroede ende van de V dwaeze Maegden ed. 1979 (XVIa?)

  • 153 (verzen 806-807). Mysteriespel. De conclusie: Ende wilt hu wachten van zonden voert dan, / Hu consciencie wilt houden onbevlect en puere.

Stijevoort I ed. 1929 (1524)

  • 201 (nr. 102, vers 9). Vroed rederijkersrefrein, lof op Maria. Over Maria: Daer hy [Christus] menschelick ombeulect in woude dalen.
  • 281 (nr. 132, vers 11). Vroed rederijkersrefrein, lof op Maria: Duer v onbeulectste ziele ende reyn ghedachte.

Stijevoort II ed. 1930 (1524)

  • 33 (nr. 151, vers 23). Vroed rederijkersrefrein, lof op Maria: Lof onbeulecte duue der glorien.
  • 37 (nr. 153, vers 37). Vroed rederijkersrefrein, lof op Maria: O onbeulectste int hoochste gheseten.
  • 66 (nr. 166, verzen 104-106). Vroed rederijkersrefrein, lof op Rhetorica. Die werlt duer Adam in verblintheyt ghestrect / Es nu onbeulect dlicht gheworden subiect / duer tethorike die wt cristo heeft gheuloyt.
  • 239 (nr. 252, vers 108). Vroed rederijkersrefrein, lof op de Hostie: Die hostie v lichaem blijft onbeulect.

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 294 (nr. 80, strofe d, verzen 7-8). Vroed rederijkersrefrein. Over het kruis van Christus: Dits den spet, daer tsoete paeschlam onbevleckt, / Uut lieften verweckt, ane was ghebraden.
  • 344 (nr. 94, strofe c, vers 2). Vroed rederijkersrefrein. Over Christus: Lam onbevleckt, begeckt, gereckt op tcrucen altaer.

Evangelische leeraer ed. 1993 (1532)

  • 64 (verzen 825-826). Rederijkersspel. Salich zijnse die, met Christus’ gherechticheyt onbevlect, / haer sonden voor Godt bedect zijn.

Wynghaert ed. 1920 (1534)

  • 499 (verzen 10-12). Rederijkersspel. In de proloog: Onsen aerdt ons als nu verwect / om te tooghen perfect / Gods woort onbevlect.

Nieuwpoort: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 228 (vers 441). Rederijkersspel. Op dat wy heligh, onbevlect, zouden wezen.

Antwerpen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 278 (verzen 14-17). Rederijkersspel. Wie hoort sgheests zoetheyt noye, / daer dinspiracye tot contemplacye / en der zielen collacye duer dwoordt ontdect, / reyn, onbevlect?

Brussel: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 431 (verzen 476-477). Rederijkersspel. Schudt nu dezen rock, den ouden Adam, wte, / doet dit nieu onbevlect cleedt, Christum, aene.

Loo: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 530 (verzen 442-443). Rederijkersspel. Over Christus: Twelcke onnoozel lammekin onbevlect / U voorzien was voor swaerelts creacye.

Kortrijk: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 550 (verzen 112-113). Rederijkersspel. Duer wiene es sprutende eerst onbevlect / Die goddelicke liefde in ons perfect.

Deinze: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 636 (verzen 185-187). Rederijkersspel. Want God ons bloot duer u trect in effecte, / tot een onverwelckerde, onbevlecte / en eeuwyghe aervenesse zonder verganc.

Wellustige Mensch ed. 1950 (XVIb)

  • 140 (vers 1041). Rederijkersspel. God heeft de mensche gemaeckt suijver en onbevleckt.

Cristenkercke ed. 1921 (kort na 1540)

  • 28 (vers 680). Rederijkersspel. Christus tot Uprecht Simpel Gheloven, zijn (geestelijk) lief: Hoe vaert mijn lief, mijn duue, mijn bruijt onbevlect?
  • 48 (vers 1157). Selfs Goetduncken tot Uprecht Simpel Gheloven: Blome onbevlect, schoon hemels douwe. Hier schijnheilig gebruikt: hij wil haar namelijk tot zonde verleiden.

Const van Rhetoriken ed. 1986 (1555)

  • 126 (strofe 3, vers 12). Vroed rederijkersrefrein. Over Sint-Petronella: Onbevlect metter zonnen compareerd men u bloot.

De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

  • 45 (nr. 53, strofe 4, verzen 3-5). Vroed rederijkersrefrein. De bocken sal hy van hem versmaden; / maer syn schaepkens subjeckt / sullen met hem gaen in syn ryck onbevleckt.
  • 135 (nr. 72, strofe 5, vers 17). Vroed rederijkersrefrein. Over de bekering tot God: wert nieu deech onbevleckt, out metten jongen.
  • 177 (nr. 81, strofe 5, vers 14). Vroed rederijkersgedicht. Heeft ons doer Christum inde onbevleckte erffenisse gestelt.

De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)

  • 194 (nr. 134, strofe 3, vers 2). Vroed rederijkersrefrein. Over Christus: lam onbevleckt, begeckt, gereckt op tcruysen altaer.
  • 205 (nr. 137, strofe 1, verzen 15-16). Vroed rederijkersrefrein. Want Schriftuer & redene seyt onbevlekt: / aen de wercken men broederlycke liefde kent.

Menschwerdinge Christi ed. 1992 (XVIB?)

  • 22v (vers 798). Rederijkersspel. Over Christus: Dat hij is de levende goodts soon onbevleckt.

 

[explicit 3 september 2021]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram