Jheronimus Bosch Art Center

VRUCHTEN (FRUIT)

 

[Vergelijk voor de topos ‘vruchten (fruit)’ ook altijd de topoi ‘boom’ en ‘boomgaard’.]

 

1 Vruchten (fruit) // liefde & erotiek

 

[Falkenburg 1991: over bloemen en vruchten als liefdes- en smaakmetaforen in de religieuze Zuid-Nederlandse dichtkunst rond 1500.]

 

Tghevecht van minnen ed. 1964 (1516)

  • 46 (verzen 42-43). Rederijkerslyriek. Want die ghestadelijck mint moet dicwil suchten, / Claghen en karmen der minnen vruchten. Liefdessmart.

Mars en Venus ed. 1991 (vóór 1517?)

  • 238 (verzen 99-100). Rederijkersspel. Pallas tot Juno over Jupiter: Ghij sijt de weertste bleeven, / Als [lees: al] mach hij wat vruchte elders saijen. Seksueel (vruchten elders zaaien = overspel plegen).
  • 252 (vers 320). Een sinneke zegt: Wildt hem die vruchten van minnen ontsteecken. Seksueel.
  • 256 (verzen 369-370). Een sinneke over Venus: Tis de gheerde / Daer de vruchten des leevens aen gruijen. Seksueel.
  • 268 (verzen 572-573). Mars zegt tot Venus dat zij het overspel wel geheim zullen houden: Men vint so veel secreete plecken / Om saijen jonstighe vruchten heet. Seksueel.
  • 296 (vers 1053). Mercurius tot betrapte Mars: Mueten Venus vruchten van u gheschelt sijn? Venus’ vruchten schillen = seks hebben.

Stijevoort II ed. 1930 (1524)

  • 193 (refrein 231, verzen 23-24). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Woude natuere venus vruchten ghenieten / malcanderen dan wy ten bedde waert dronghen. Seksueel.
  • 210 (refrein 240, verzen 9-10). Zot rederijkersrefrein. Ende sy dan venus vruchten smaken / Met helzende ermkens met sachter spraken. Seksueel.

Doesborch II ed. 1940 (1528/30)

  • 22 (refrein 8, verzen 11-13). Amoureus rederijkersrefrein, klacht van een minnaar: Haer sancs geruchten, haer eedel vruchten / in swerelts ghehuchten, auent oft nuchten, / duer die felle fortune sijn mij absent nv. Liefdesgenot.
  • 233 (refrein 129, verzen 33-34). Zot-erotisch rederijkersrefrein. Lust v fruyt en ghi sijt ten bogaert gerocht, / Ghi souter met uwen cluppel in smijten. Cluppel = fallus. Seksueel.

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 87 (refrein 23, strofe e, vers 5). Amoureus rederijkersrefrein, liefdesklacht van vrouw. Wanneer sal ick plucken der vruechden vruchten? Liefdesgenot.
  • 107 (refrein 29, strofe c, vers 8). Amoureus rederijkersrefrein. Vrouw tot man: Geeft mij de vruchten der reynder minnen. Liefdesgenot.
  • 117 (refrein 32, strofe c, vers 14). Amoureus rederijkersrefrein. Meisje tot lief: Wij zelen noch smaken der minnen vruchten. Liefdesgenot.
  • 131 (refrein 36, strofe d, vers 1). Amoureus rederijkersrefrein. Meisje tot lief: Der minnen vruchten ic u mildelijck gaf. Liefdesgenot.
  • 143 (refrein 39, strofe e, vers 15). Amoureus rederijkersrefrein. Ongelukkig verliefd meisje: Aeylaschen! sijn dit der minnen vruchten. Liefdesgenot.
  • 163 (refrein 43, strofe b, verzen 8-9). Amoureus rederijkersrefrein. Ongelukkig verliefd meisje: Tsijn der minnen vruchten: / Nu droeve, nu blijde, nu hoopen, nu duchten. Liefdesgenot en liefdessmart.
  • 256 (refrein 68, strofe e, vers 2). Amoureus rederijkersrefrein. Ongelukkig verliefd meisje: In lieften ete ic zeer bitter vruchten. Liefdessmart.
  • 317 (refrein 93, strofe a, vers 15). Amoureus rederijkersrefrein. Over oprechte geliefden: Hen honghert altijt naer der minnen vruchten vrij. Liefdesgenot.

sMenschen Sin en Verganckelijcke Schoonheit ed. 1967 (1546)

  • 109 (vers 17). Rederijkersspel. Deerste gaat wandelen in de lente en ziet vrijende koppeltjes: Ende venus fruijt sij dicwijls ooc smaecken. Erotisch.
  • 146 (verzen 535-536). sMenschen Sin tot Verganckelijcke Schoonheit (= allegorisch: de aardse ijdelheden): Venus sûete fruijt, laet mij smaecken sonder getal / In Venus tente. Erotisch.

Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)

  • 204 (verzen 1436-1437). Rederijkersspel. Jupiter is boos omdat Eneas in Carthago zijn tijd verdoet met Dido: Daer Aeneas nu is maijende / Ongheoorlofde vruchten, rijp en grûene! Erotisch.

Vanden .X. Esels ed. 1946 (1558)

  • 40 (verzen 18/41). Volksboek. Vermanend refrein gericht tot playboys die pochen over hun veroveringen: Heelt selue tsecreet van Venus vruchten / Hoe dat Venus vruchten ghedeylt, ghenesen zijn. Erotisch.

Testament Rhetoricael II ed. 1979 (1561)

  • 209 (fol. 271v, verzen 31-32). Amoureus liedje. Maer wien oyndt verwough / vrau venus zware vruchten. Liefdessmart.

Catechismus der minne ed. 1989 (1564)

  • 22 (verzen 131-133). Een ‘minnecatechismus’. De Ridder zegt: Want een minnaer en can niet ghesmaken de fruyten, / Al siet hy sijn lief teghenwoordich floreren, / So wel, voor dat hijt mach allene contempleren. Liefdesgenot.

Het Cieraet der Vrouwen ed. 1983 (1566)

  • 23 (verzen 847-850). Artesliteratuur. Naar aanleiding van een recept dat vrouwen seksueel actiever maakt: Light ’t oock aen u, ’t mach den man wel verdrieten, / Mer wilt niet verschieten oft druckelijck leven, / Mer altijt met hem in vruechden vlieten, / Hem latende Venus’ vruchten ghenieten. Seksueel.

 

2 Vruchten (fruit) plukken // genieten van liefde & erotiek

 

[Bax 1956: 44-45. ‘In het algemeen kan men zeggen dat vruchten in de Nederlandse taal allerlei sexuele betekenissen konden hebben: mamma, mammae capitulum, genitale muliebre met mons Veneris, venter mulieris en nates; misschien ook die van testiculus. Zaadjes konden symbolen zijn van het semen. Vruchten plukken kon hetzelfde betekenen als bloemen plukken.]

 

[Vandenbroeck 1989: 164-165. ‘In het algemeen kan men stellen, dat vruchten in de 15de– en 16de-eeuwse Rederijkersliteratuur een veelgebruikt beeld in verband met liefde’s geneugten zijn geweest. (…) Vruchten waren metaforen voor vrouwelijke lichaamsdelen, o.a. in de 16de-eeuwse “Blasons du corps féminin”. (…) In de 15de– en 16de-eeuwse droomboeken staan vruchten soms voor (eventueel zinnelijke) genietingen.’]

 

Remedia amoris ed. 1985 (I)

  • 184 (verzen 103-104). Leerdicht van Ovidius. Sed quia delectat Veneris decerpere fructum, / Dicimus adsidue ‘cras quoque fiet idem’ (but because we delight to pluck the blooms of Venus, ever we repeat, ‘Tomorrow it will be the same’).

Van Altena ed. 1987 (1100-1300)

  • 34-35 (nr. III, strofe 3/5/refrein). Een anoniem Occitaans meileid uit de periode 1100-1300: O zoet verlangen mij aan hem te schenken! / Maar hij’s niet hier. Kom, wie plukt nu mijn vruchten? / Ik ben zo hups, maar slaak vaak droeve zuchten, / daar ik mijn man niet zien kan en niet luchten. / (…) Nobele vrouwen, hundert u uw gade, / pluk van dit lied – als ik – de hete vruchten. / Ik ben zo hups, maar slaak vaak droeve zuchten, / daar ik mijn man niet zien kan en niet luchten. Seksueel.

Die Rose ed. 1976 (circa 1280)

  • 210 (verzen 12.375-12.376). Allegorische rijmtekst. De oude koppelares leert Suetonfaen dat jonge meisjes al vroeg de liefde moeten bedrijven: Die vrocht van minnen sal si lesen / Alsi in hare joeget sal wesen. Seksueel. Ook in het Franse origineel: Le fruit d’amors, se fame est sage, / Coille en la flor de son aage [Roman de la Rose ed. 1974: 369 (verzen 13.483-13.484)]. Vertaling van Ernst van Altena: Laat ze wijs ’s liefdes vruchten plukken / zolang haar jeugd ’t haar nog doet lukken [Roman van de Roos ed. 1991: 358 (verzen 13.453-13.454)].

Decamerone ed. 1989 (1349-53)

  • 651 (X, 6). Novellenbundel. Maar groot, ja uitzonderlijk wordt in mijn ogen die daad, als zij verricht wordt door een vorst die zelf hartstochtelijk verlied is en die zijn aangebedene aan een ander afstaat zonder van zijn liefde de vruchten – of zelfs maar de bloesems – te hebben geplukt.
  • 658 (X, 7). Vervolgens wendde hij zich tot de bruid met de woorden: ‘Thans is het uur aangebroken, waarop wij de vrucht willen plukken die ons uit hoofde van uw liefde toekomt.’ En met beide handen omvatte hij haar slapen en drukte een kus op haar voorhoofd.

Stijevoort I ed. 1929 (1524)

  • 92 (refrein 48, verzen 9-11). Amoureus rederijkersrefrein. Een venusjanker zegt: O swaer besueren, vol van dolueren / als mij haer opsien mach ghebueren / bin ic pluckende der minnen vruchten. Liefdesgenot.

Doesborch II ed. 1940 (1528/30)

  • 105 (refrein 55, verzen 21-22). Amoureus rederijkersrefrein. Een venusjanker zegt over nijders: Want ic vrese si souden met willen eeten / ende plucken van haren sueten vruchten. Erotisch.

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 204 (refrein 54, strofe c, vers 19). Amoureus rederijkersrefrein. Meisje tot lief: Door zijn comste ic vruchten van minne plucke. Liefdesgenot.

Antwerps Liedboek I ed. 1983 (1544)

  • 56 (nr. 49, strofe 2, verzen 5-8). Amoureus lied. Een tijtlick fruyt neemt saen de vlucht / Ghepluct ten greonen [lees: groenen] dale, / Men prijst best een volwassen vrucht / Ghelijc een cuyssche smale. Liefdesgenot.

Catechismus der minne ed. 1989 (1564)

  • 36 (verzen 554-560). Een ‘minnecatechismus’. De Ridder zegt: Wat doet de minnaers, soet int onpluycken, / Ghebruycken, dat sy minnende begheren, / En plucken de vruchten vander liefden struycken, / Twelck is in liefden een solacelijck gheneren? / Maer wat helpt datmen siet schoon appelen oft peren, / Alsmen daer af en mach noch plucken noch proeuen: / Het sien doet verblyden, maer niet prouen, bedroeuen. Liefdesgenot.

De Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)

  • 134 (vers 977). Rederijkersspel. De Verloren Zoon klinkt met een hoer: Om plucken der mellodien fruut. Erotisch.

Verlaten Kennisse ed. 1992 (XVIB)

  • 109r (verzen 674-675). Rederijkersspel. Verlaten Kennisse zegt tot zondige verleidster: dus Laet ons malcander omhelsen sonder schromen / en vander wellusten bomen soette vruchten plucken. Seksueel.

Amoreuse Liedekens ed. 1984 (circa 1600)

  • 184 (strofe 11, vers 4). Liederenbundel. Amoureuze klacht: Een ander pluckt haer vruchten. Liefdesgenot.

 

3 Bevrucht = zwanger

 

[Matt Kavaler 1986: 22. Over fruit in de schilderijen van J. Beuckelaer en P. Aertsen. Fruit had linguïstische associaties met vruchtbaarheid, ‘bevrucht’ was de alledaagse term voor zwanger. ‘Er schijnt in de 16de eeuw een veel letterlijker associatie te hebben bestaan tussen vrucht(en) en vruchtbaarheid dan ons metaforisch gebruik van vandaag suggereert.’]

 

Jan van Beverley ed. 1903 (XVIA)

  • 27. Volksboek. So gheschiedet dat sijn huysvrouwe bevrucht wert, ende swaer ghinck van kinde.

Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)

  • 218 (verzen 1852-1853). Rederijkersspel. Een sinneke over Dido: Swijcht datte! möghelijck datse bevrucht is! / Daer sonder en can men quaelijck jocken en cussen man!

Vroevrouwen ed. 1987 (circa 1560)

  • 124. Medische artestekst. Item inden eersten als die vroe vrou gehaelt wordt tot een vrou die bevruchts is, soo sal die vroe vrou nemen die bevruchte vrouwe bijder hant ende tasten haer pulst.

De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

  • 174 (nr. 81, paragraaf 3, strofe 1, vers 15). Siet: een maecht sal ontfangen & bevrucht worden swaer.

 

4 Vrucht(en) = kind(eren), nageslacht

 

[Wijsheid 3: 13. Maar gelukkig de kinderloze, die haar reinheid bewaart, / En haar sponde zondeloos weet: / Bij de vergelding der zielen oogst zij haar vrucht!]

 

Sidrac ed. 1936 (circa 1320)

  • 143 (vraag 211). Artestekst. Die kindere salmen minnen ende niet sottelijc. Die kinder sijn vruchte der liede ende alsulke vruchte salmen minnen.

Der Leken Spieghel II ed. 1845 (1325-30)

  • 129 (boek II, hoofdstuk 22, verzen 15-20). Leerdicht. Het kindje Jezus vervloekt een ander kind: Die vrucht van dinen zade / Sal cranc sijn, vrooch ende spade, / Ende dine wortelen mede / Sullen sijn zonder vochthede, / Ende dine telghe in dinen daghen / En sullen ghene vruchte draghen. Waarop het kind sterft.

Die Heimlijchede van mannen ende van vrouwen ed. 1893 (1351)

  • 141 (verzen 695-697). Artestekst. Over de man bij wie de zaadleiders zijn doorgesneden: Ende, ware hi oec met wiven, / Van hem ne mochte niet becliven / Enich saet dat brochte vrucht.

Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)

  • 267 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 20-23). Theologisch compendium. Over Joachim en Anna: Dese twee waren twintich iaer sonder vrucht ende loefden Gode: waer dat hi hem een vrucht verliende, si souden den Gode te dienste houden ende overgheven.
  • 267 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 31-32). Idem: Dijn vrou Anna sel ontfangen een vrucht, die selte noemen Maria.
  • 272 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 139-140). Omdat Maria gehuwd was met Jozef so wert si behoet, datmense om hoorre vruchte wil niet en steende.

Tafel van den Kersten Ghelove IIIb ed. 1938 (1404)

  • 464 (Somerstuc, hoofdstuk 37, regels 72-74). Theologisch compendium. Over vier dingen die bij het huwelijk horen: Dat vierde is die eyndende ende slutende saeck, als is een vruchte te winnen ende die inden dienste Gods op te voeden.

Der vrouwen heimelijcheit ed. 2011 (1405)

  • 72 (verzen 245-249). Artestekst. Ghelijc dat gheen boem vrucht en mach / hebben sonder bloeme, als ic besach, / so ne moghen de vrouwen twaren / gheene vrucht oppenbaren, / sine moeten eerst haere bloemen risen.
  • 122 (verzen 1317-1320). Alte heete wive en moghen niet / winnen, alse men ghescreven siet, / want sperma verdroeghet hem binnen, / so en moghen zi gheene vrucht winnen.

Der minnen loep I ed. 1845 (1411-12)

  • 75 (boek I, vers 1993). Ars amandi. Koning Priamos over zijn zoon Paris: Dese vrucht waer qualick verloren.

Der minnen loep II ed. 1846 (1411-12)

  • 9 (boek III, vers 213). Ars amandi. Pasiphaë vrijt elke dag met een stier Tot datsi der vrucht ghenas.
  • 37 (boek III, verzen 999-1001). Over Canace: So langhe speelde si mitten broeder, / Dat si wert eens kints moeder. / Doe si der vruchten was ghenesen…
  • 75 (boek IV, verzen 723-724). David tot Mikal: Du suls sonder vruchte sterven / Ende Gode ghene kinder erven.

Die Eerste Bliscap van Maria ed. 1978 (1448)

  • 114 (verzen 1452-1455). Myteriespel. Joachim tot God over het feit dat hij geen kinderen heeft: O God, here, aensiet mijn grote scaemte, / Hoe ic inden tempel nu ben vercleent, / Om dat ghi my na der natueren betaemte / Gheen vrucht op erterike en verleent.
  • 115 (verzen 1471-1472). God zegt: Want Anna sijn wijf, alsoet betaemt, / Die sal een salege vrucht voort bringen.

De Noordnederlandse historiebijbel ed. 1998 (1458)

  • 482 (1 Koningen 1). Bijbelvertaling. Ende altoes als si ten tempel quam, so vastede si ende screyde ende bat God dat Hi haer een vrucht verlenen woude. Vergelijk 1 Samuel 1: 7.

Die geboorte van Vrou Margriete ed. 1962/63 (1480)

  • 268 (vers 513). Presentspel. Men wenst Margaretha, de dochter van Maria van Bourgondië, veel goeds: en welvaert en gesontheyt / huerder yonger vrucht.

De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

  • 129 (verzen 1-3). Vroed rederijkersrefrein. Men vindt moeders die haer vruchten verslaen / Men vindt moeders dier haer kinderen ontlijuen / Men vint moederen die haer vruchten ontgaen.

Robrecht de duuele ed. 1980 (1516)

  • 67-68 (regels 56-59). Prozaroman. Ende so wanneer dese hertoghe met sijnder vrouwen begeerde te sijn, badt hi onsen lieven Heere dat hi hem eenighe vrucht wilde verleenen.

Der ix quaesten ed. 1980 (1528)

  • C1r. Volksboek. So bekende ada(m) sijn huysvrouwe Euam / en(de) si o(n)tfinck een vruchte en(de) baerde haren sone Caym.

Eneas en Dido ed. 1982/83 (1552)

  • 189 (vers 1024). Rederijkersspel. Sinneke tot Dido: Ghij slacht den boom noch sonder vrucht.

 

5 Vrucht = het Christuskind

 

Der Leken Spieghel II ed. 1845 (1325-30)

  • 286 (boek II, hoofdstuk 42, verzen 9-10/18/26). Leerdicht. Over het Ave Maria: Die vrucht uwes lichamen / Is ghebenedijt! Amen! (…) Benedictus fructus ventri tui (… Die vrucht uwes lichamen is ghebenedijt.

Hildegaersberch ed. 1981 (circa 1400)

  • 91 (nr. 45, verzen 10-12). Geestelijk gedicht. Maria, vrouwe, hemels lucht, / Ic bevele mi der selver vrucht, / Die ghi droecht sonder mans gherucht.

Tafel van den Kersten Ghelove II ed. 1937 (1404)

  • 268 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 40-44). Theologisch compendium. Over Maria: Doe si out was .XIIII. iaer gaf hoer die bisscop vanden tempel oorlof mitten ioncfrouwen thuus te trekken ende inder echtscap te treden, want si alle gebenedyt waren, die vruchte wynnen, om te vorderen ende te haesten totter vrucht, daer alle geslacht souden warden in gebenedijt.
  • 271 (Winterstuc, hoofdstuk 36, regels 110-111). Dat is die vrucht Cristus, die daer gebenediet was.
  • 276 (Winterstuc, hoofsstuk 37, regel 52). Moeder van Johannes de Doper zei tot Maria: Ghebenedijt is die vrucht dijns buucs.
  • 295 (Winterstuc, hoofdstuk 39, regels 140-141). Idem: Gebenedyt bistu onder allen vrouwen ende gebenedyt si die vrucht dijns buucs.

Tleven ons heren ihesu cristi ed. 1980 (1409)

  • 84 (hoofdstuk XVI). Een Jezus-leven. Sint-Bernard tot Christus: En bistu niet die ghebenedide vrucht haers onbevlecten lichaems?

Het Handschrift-Jan Phillipsz. ed. 1995 (circa 1473)

  • 53 (nr. 25, regels 9-10). Antifoon. Tot Maria: Ende tone ons na desen ellende jhesum / die ghebenedide vrucht dijns buucs.
  • 55 (nr. 33, regels 7-8). Antifoon. Tot Maria: is ihesus die vrucht vten houe dijns / buucs voortghebrocht.

Een suverlijc boecxken ed. 1957 (1508)

  • 43 (lied XIV, strofe 3, verzen 5-6). Kerstlied. Gabriël tot Maria: ghi sult in uwen lichame / een edel vrucht ontfaen.

Stijevoort II ed. 1930 (1524)

  • 14 (refrein 143, verzen 35-36). Vroed rederijkersrefrein, Marialof. Die vrouwen doe vander gracien spraken / mer die vruchten wrochten daer van binnen. Jezus en Johannes de Doper in de buik van hun moeders, Maria en Elisabeth.
  • 14 (refrein 143, vers 42). Mer deen vrucht thoonde der ander danck.
  • 15 (refrein 143, vers 53). Ende ghebenedyt es dyns lichaems vrucht.

Nieuwpoort: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 220 (verzen 231-235). Rederijkersspel. Onder verwijzing naar Psalm 132: 11 : Daer staet: die heere heift David toe ghezworen / De waerheyt, ende hy, o mensche vercoren, / En zal hem niet bedrieghen (dit es tghevoel) / Vande vrucht zijns buucxs te zetten op zynen stoel, / Twelc de vader beloofde.

Tielt: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 246 (verzen 78-79). Rederijkersspel. Wt dit zoete fruut spruut / Al dat goet es.

Bijns ed. 1875 (1548)

  • 98 (boek II, refrein 1, strofe f, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. Thoont ons Jezum, ghenadighe moeder vroet. / De vrucht dijns lichaems ghebenedijt.

Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)

  • 167 (fol. 413v, verzen 11-15). Vroed rederijkersrefrein. Over Jozef: met maria zyn ghetraude wyf, by hem omtrent / De welcke daer al zwaer was, met een vrucht beglent / in huer voorzien, eer ye beghinnen porden / want christus was de vrucht, die mids huer consent / in een ghedaente des dienlycx wilde menssche worden.

De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

  • 175 (nr. 81, paragraaf 3, strofe 2, verzen 1-2). Gheboren wt der maget Maryen, / die vruchte haers lyfs.

 

6 Vruchten (fruit) = de zondige aardse ijdelheden

 

Fabulae ed. 1985 (XIIIb)

  • 121 (nr. 66). Fabelverzameling. The tree is the world, whose fruits are diverse pleasures: foods, drin, beautiful women, and the like.

De uure van der doot ed. 1944 (circa 1516)

  • 108 (verzen 905-906). Rederijkerslyriek. De zondige ik zegt: Waerom hebbick kettijf ter ondeucht gheneghen, / Dwelck mi rout, tverboden fruyt gheswolghen.

De const van rhetoriken ed. 1986 (1555)

  • 80. Vroede rederijkersballade. In de wereld vindt de ik elke dag nieuwe tribulaties: Duer tghulsigh inbijt van deerdsche fruut.

 

7 Goede en kwade vruchten = deugden en ondeugden

 

Sancti Eusebii Hieronymi Epistulae ed. 1991 (circa 400)

  • 92 (brief 22, paragraaf 19). Brief. In verband met de maagdelijke levenswijze: Mijn zaad brengt honderdvoudig vrucht voort. Deugden.

Tafel vanden Kersten Ghelove IIIa ed. 1938 (1404)

  • 341 (Somerstuc, hoofdstuk 20, regels 332-335). Theologisch compendium. Also sijn nu die luden onder malcanderen vermengt, datmen die gueden uten quaden naulick ondersceiden en can. Mer Cristus seit, datmense van haren vrucht sal kennen, dat sijn hair werken, dairmen een yghelic sal bi mercken. Deugden / ondeugden.

Van der navolghinge ons Heren Jhesu Cristi ed. 1954 (XVA)

  • 62 (Boek I, hoofdstuk 3, regel 24). Geestelijk prozatraktaat. Ende want men veel meer aendenct te weten dan wel te leven, daer om so dwalen si dicwile ende en brengen bi na gheen of luttel vruchten voert. Deugden.
  • 133 (Boek III, hoofdstuk 23, regel 23). Gebed tot Jezus: Uutstorte dijn gracie van hier boven, ende overstort mijn hert mit hemelscen douwe; ghif mi water der devocien om nat te maken dat aensichte der aerden ende voert te brenghen guede vrucht. Deugden.

Brugman ed. 1948a (XVc)

  • 249 (Preek 21, regels 18-20). Prekenbundel. Nu mocht yemant vraghe, waer-om dat hem god soe haesten uut te leyden, want hi noch soe veel vruchten hadde moghen doen inden kersten ghelove. Deugdzame daden, deugden.

Leven van Liedwy ed. 1994 (XVd)

  • 90 (hoofdstuk 33). Heiligenleven. Maer si moeste noch meer vruchten doen met helpeliken ghebeden. Deugden.

Stijevoort I ed. 1929 (1524)

  • 185 (refrein 95, verzen 9-17). Vroed rederijkersrefrein. Goede werken doen = het zaaien van planten die goede vruchten voortbrengen. Stokregel: Die soe sayt of plant die bringt goij vruchten voort. Deugden.

Nieuwpoort: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 228 (verzen 434-436). Rederijkersspel. Maer ic hebbe u alleene wtvercoren, / Op dat ghy vrucht voort brijnghen zoudt menighfuldigh, / Troost ons ghevende. Deugden.

Tielt: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 245 (vers 54-56). Rederijkersspel. Ommers [= steeds] truert, steint, want slevens vruchten vluchten / Van u, ende des rechters iugement vecht / Ieghen u, ach arm, swaet, verblent knecht. Deugdzame werken (die niet zullen helpen bij het Laatste Oordeel: een tegenwerken personage spreekt).
  • 261 (verzen 407-408). Zo toghen sgheests vruchten voort / Liefde, pays, blijschap. Deugden.

Antwerpen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 278 (vers 27). Rederijkersspel. De stervende mens zegt: Nu ic moet gaen mayen mijns levens vruchten. De goede en slechte dingen die men gedaan heeft in zijn leven: deugden en ondeugden.

Sorgheloos ed. 1977 (1541)

  • 117 (verzen 18-19). Rijmprentenreeks. Vermanende strofe: Maer met u goet doet de armen doch charitaten. / So sullen uut u wasschen die gherechte vruchten. Deugden.

Bijns ed. 1875 (1548)

  • 131 (boek II, refrein 9, strofe c, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. De vrucht der goeder wercken es glorioos, / Seydt ons de wijse man auctentijckelijck.

Bijns ed. 1902 (XVIA)

  • 350 (nr. 42, strofe C, verzen 6-7). Vroed rederijkersrefrein. Die vruchten, die vuyt weelden strecken, / Dats alle wulpsheyt ende onreyn daet. Ondeugden.

Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550)

  • 404 (verzen 1116-1117). Rederijkersspel. sHeylichs Geests Kennisse zegt: Den rechten wijnstock Broeders aen hem cleeft / Soo brengdij vruchten voort, schoon en blanckelyc. Deugden.

Testament Rhetoricael III ed. 1980 (1561)

  • 137 (fol. 395v, verzen 11-12). Vroed rederijkersrefrein. Ghy christene Natien an elcken cant / ghy goddelicke vruchten elck In zyn Iuecht. Voorbeelden van deugdzaamheid en christelijk geloof.
  • 182 (fol. 423v, verzen 19-20). Vroed rederijkersrefrein. Een goet menssche brynght huut goe scat vruchten goet / end een quaet brynght huut qua schat Qua vruchten voort. Deugden / ondeugden.

Het Leenhof der Ghilden ed. 1950 (1564)

  • 35 (verzen 870-872). Satirische rederijkerslyriek. Quaey vruchten wassen wel diemen niet en plant. / Dus heb ick die cluchtwijs in dichte ghestelt / Om dat meest elck is met zijn selfs gebrec gequelt. Ondeugden.

Bijns ed. 1875 (1567)

  • 356 (boek III, refrein 39, strofe d, verzen 7-9). Vroed rederijkersrefrein. Wat sal ic seggen, o rechter, als ghi mij vraecht? / Voor duysent en mach ic antwoorden niet eene. / Soect ghij vruchten aen mij, ghij en vinter geene. Deugden.

De Bruyne II ed. 1880 (1579-83)

  • 139 (nr. 73, strofe 3, vers 9). Vroed rederijkersrefrein (Anna Bijns). De zondaar zegt: Soecty vruchten aen my, ghy en vinter geene. Deugden.

De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)

  • 53 (nr. 100, strofe 1, vers 15). Vroed rederijkersrefrein. De stok: Aen de vruchten salmen den boomgaert kennen. Deugden/ondeugden.
  • 85 (nr. 108, strofe 1, vers 15). Vroed rederijkersrefrein (protestants). De stok: het geloofs wercken syn de warachtige vruchten. Deugden.
  • 86 (nr. 108, strofe 2, verzen 1-3). Idem. Hoe mogen de vruchten, die van den mensche / al gevonden syn, recht blyven staen / teghen sgeloofs vruchten? Deugden.
  • 86 (nr. 108, strofe 3, vers 1). Idem. Noch van de vruchten der godloosen mogen wy spreken. Ondeugden.
  • 91 (nr. 109, strofe 3, verzen 1-5). Vroed rederijkersrefrein. Ick ben eenen rechten wynstock, seyt Christus claer, / & myn vader is den ackerman goedertier; wy syn de ranken, o broeders, voorwaer / als wy in synder liefde wandelen fier / dan brengen wy schoon vruchten overvloedich hier. Deugden.
  • 130 (nr. 119, strofe 2, verzen 2-3). Vroed rederijkersrefrein. Gelyc sant goet land deckt, dat geen vruchten groeyen, / alsoo werdt de siele duer tdryfsant by Godt bevleckt. Deugden.
  • 134 (nr. 120, strofe 2, vers 8). Vroed rederijkersrefrein. De goede christen is als een groene, vruchtbare boom bij het water: der duechden vruchten salmen aen hem aenschouwen. Deugden.
  • 171 (nr. 129, strofe 1, verzen 15-16). Vroed rederijkersrefrein. & dat ik goede vruchten sou laten blycken, / dit ist dat ghy my beveelt te doen, Heere. Deugden.
  • 202 (nr. 136, strofe 2, verzen 7-9). Vroed rederijkersrefrein. De Nineviters haer in sacken wonden, / waer doer Godt hoorde de lamentatien: / twaren vruchten die Godt wel aenstonden. Deugden.
  • 202 (nr. 136, strofe 3, verzen 3-4). Vroed rederijkersrefrein. Volchdy noch den deesem der Phariseen? / Wildy haer vruchten voer penitencie smaken? Ondeugden.

De Verlooren Zoone ed. 1941 (1583)

  • 152 (verzen 1374-1377). Rederijkersspel. Aansporing tot de toeschouwers: Ende compt, hoort de materie tot u ghevoughen, / Om nerstich te ploughen als aerbeyders wackere / Int helich woordt Gods den vruchtbaren ackere, / Up dat ghy vruchten voortbrinckt zeer overvloedich. Deugden.
  • 212 (verzen 1351-1353). Aansporing tot de toeschouwers: Blyft als vruchtbaer rancke / In Christo Jhesu, den wynstock voor alle dynghen, / Up dat ghy overvloedighe vruchten voort muecht brynghen. Deugden.

De Ontrouwen Rentmeester ed. 1899 (circa 1587)

  • 89 (vers 273). Rederijkersspel. Tcleyn Getal moet van God de wijngaard (het aardse leven) goed beheren op dat ick hem daervan goede vruchten brenge warachtich. Deugden.
  • 118 (verzen 1129-1130). Tcleyn Getal presenteert zijn vruchten aan God: Dus, Heere, ontfangt doch van uwen wyngaerts vruchten, / Druyfkens, persekens, daykens [dadels?], veyghen overvloedich. Deugden.

De Dolende Mensche ende de Gratie Gods ed. 1983 (circa 1600)

  • 3 (verzen 25-27). Rederijkersspel. De Mensche zegt: En zijnder gheen vruchten nu hier ontrent / Daer ick mee commen mocht uuter noot, / So moet ick hier, lacen, nu blijven gheschent. Deugden.w

 

8 Vruchten = negatieve voortbrengselen, gevolgen of ideeën

 

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 52 (refrein 14, strofe b, verzen 11-12). Zot rederijkersrefrein. Klacht van gehuwde man: Had ic de vruchten des houwelijcx wel bedacht, / Ic hads mij gewacht; ten baet nu geen beclach.
  • 99 (refrein 27, strofe a, vers 9). Zot rederijkersrefrein, anti-huwelijk: Die vruchten des houwelijcx wil ic vertellen.

Bijns ed. 1875 (1548)

  • 169 (boek II, refrein 19, strofe h, verzen 6-7). Vroed rederijkersrefrein. Tot de lutheranen: Wilt toch uus meesters vruchten aenmercken, / En laet zijn valsche leerlinghe varen.
  • 182 (boek II, refrein 24, strofe b, verzen 1-2). Vroed rederijkersrefrein. Luther veroorzaakte een bloedige boerenopstand in Duitsland: Besiet de vruchten, die hier af comen sijn, / Sij sijn seer quaet, moordadich en bloedich.

Bijns ed. 1875 (1567)

  • 217 (boek III, proloog, regels 4-7). Over twee andere drukken van Anna Bijns: daer zij seer schoon verclaert die vruchten, uut Luthers schole geresen, ende alle andere secten van diverscher conditie.
  • 338 (boek III, refrein 34, strofe e, verzen 11-12). Vroed rederijkersrefrein. Over ketters: O Heere, wilt dees onnutte planten vellen, / Wiens vruchten veel zielen int helsche gepijn bringhen.

De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)

  • 22 (nr. VI, strofe 2, verzen 11-13). Vroed rederijkersrefrein over het huwelijk: Den regel des houwelycx brengt sulcke vruchten, / sorgen & duchten, weemoedicheyt swaer, / twisten, kyven claer; ic en machs niet geluchten.

Het Prieelken der Gheestelyker Wellusten ed. 1927 (1587)

  • 146. Een zinnespel over de godsdiensttwisten. Eendrachticheyt: Sulken predicanten brengen alte quaden vruchten voort. / Liefde: Rooven, stelen, brant ende moort / Dat zyn die vruchten diemen inde ketters ziet.

 

9 Vruchten = positieve voortbrengselen, gevolgen of ideeën

 

De Spiritualibus Ascensionibus ed. 1988 (XIVd)

  • 271. Geestelijk traktaat (Latijns proza). Nor is it a small matter in the first ascent to dismiss, deplore, and repent of your previous life and to perform worthy fruits of penitence.

De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

  • 190 (vers 24). Rederijkerslyriek, lofdicht op Maria. Eén van de omschrijvingen van Maria: Flauherteghen Fruyt Frequenterende Fluere (bloem die de hulpbehoevenden fruit aanbiedt).

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 287 (refrein 78, strofe e, vers 15). Vroed rederijkersrefrein. Doedt vruchten der penitentien uut minnen.

Edingen: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 589 (verzen 348-349). Rederijkersspel. De mens zegt tot de evangelische leraar: Och, wilt my voorts informeren, Leeraer reen, / Dit woort, wat cant my vortghebrijnghen vruchten?

De Bruyne I ed. 1879 (1579-83)

  • 23 (nr. VI, strofe 3, verzen 1-3). Vroed rederijkersrefrein/ Over het huwelijk: Dat den regel doed is dat wil ic bewysen; / ja niet om volprysen, om datter wt rysen / goede vruchten reyn.

De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)

  • 66 (nr. 103, strofe 2, vers 4). Vroed rederijkersrefrein. Tot Christus: In u belooften syn de vruchten die my versayen [verzadigen].
  • 201 (nr. 136, strofe 1, verzen 15-17). Vroed rederijkersrefrein. Want der genaden wercken, / spruytende wt des geloofs sciencie, / syn werdige vruchten der penitencie.
  • 203 (nr. 136, strofe 4, vers 5). Vroed rederijkersrefrein. Gheeft vande vruchten uwer handen. Geef de opbrengst van uw arbeid aan de armen.

 

10 Vruchten // het zalige leven in de hemel (vergelijk 2 Cor. 9: 10)

 

Een scone leeringe om salich te sterven ed. 1985 (1500)

  • 45 (regels 276-280). Ars moriendi. De stervende mens ziet onsen Here aen den cruce hanghen, die goede tsinen troeste ende verlossinghe, die quade tot sijnder scanden, opdat hi hem scamen soude dat hi niet verdient en heeft die vrucht der verlossinghen.

De Evangelische Leeraer ed. 1993 (1532)

  • 72 (verzen 1023-1026). Rederijkersspel. Oock sal hy de sulcke haer zaet vermenichfuldighen, / die den armen altijts ghehuldighen, / ende vermeerderen den was haerlieder vruchten, / so Paulus seght; hier voren en es gheen duchten.

Tielt: spel van sinne in Gent 1539 ed. 1982 (1539)

  • 263 (verzen 436-439). Rederijkersspel. Zo God tzaet gheift, zal hy ooc dier ghelijcke / De vruchten, zeght Paulus, gheven dueghdelic: / Tzaet es de dueght, de vrucht tleven vruechdelic, / Hebben wy het eene, tdander es verbeyt.

Bijns ed. 1875 (1548)

  • 132 (boek II, refrein 9, strofe e, verzen 6-8). Vroed rederijkersrefrein. De rechtveerdighe, die hier in tranen saeyen, / Selen, seydt David, vol godlijcker secreten, / Hier boven haer vruchten met vreugchden maeyen. Vergelijk Psalm CXXV.

Vreese des Heeren en Wijsheijt ed. 1968 (circa 1550)

  • 376 (verzen 297-298). Rederijkersspel. Gerechticheyt (= Christus) tot Ghoetwillich Herte: Ghij selt noch ghenieten mijn bloeijende vruchten, / Inden wygaert Ingaddij v versolaseren.

De Bruyne III ed. 1881 (1579-83)

  • 203 (nr. 136, strofe 3, vers 12). Vroed rederijkersrefrein. Christus zegt: Volcht my nae, soo vindy werdige vruchten.

Het Prieelken der Gheestelyker Wellusten ed. 1927 (1587)

  • 139. Een zinnespel. De Bruydegom (Christus) tot de Bruyt (ziel): Om mynent wille moetti pyne ende arbeyt aenveirden / Daernae suldu smaeken de vruchten van mynen loon / Niemant en salder comen in mynen hemel schoon / Dan die tegen die sonden strijden ende crygen victorie.

 

11 Vrucht = compliment, vleinaam, eretitel voor man

 

Spiegel der Minnen ed. 1913 (circa 1500)

  • 59 (vers 1688). Rederijkersspel. Katherina noemt Dierick: Schoon mannelijck fruyt.

 

12 Vrucht = Christus

 

De Reis van Jan van Mandeville ed. 1908 (XIVB)

  • Kolom 95 (regels 8-9). Reisverhaal. Jhesus kerstus, die bloem ende vrucht des levens es.

Gloriant ed. 1976 (circa 1410)

  • 69 (verzen 601-603). Abel spel. O minne, du best een edel cruut, / Du best dat alder soetste fruut, / Dat god op eerde nie wassen dede. Minne // Christus.

Bijns ed. 1886 (vóór 1529)

  • 364 (refrein 71, strofe b, vers 12). Vroed rederijkersrefrein. Hebdij eenigen noodt, pluckt van Sijnen vruchten.

Het Prieelken der Gheestelyker Wellusten ed. 1927 (1587)

  • 112 (strofe 3, verzen 3-4). Religieuze lyriek. Over het kruis: Want daeraen hangt die soete vruchte / Jesus, die mynen gheest verheucht.
  • 113 (strofe 11, vers 3). Vrucht van het kruis = Christus.
  • 113 (strofe 12, vers 1). Idem.
  • 113 (strofe 14, verzen 1-4). Alle boomen schynen drooge / Des winters als zy ydel staen / Sonder dat heylich Cruys hooge / Daer vindi altyt vruchten aen.
  • 138. Een zinnespel. De Bruyt (ziel) tot de Bruydegom (Christus): U vruchten zyn zeer soet in mynder kelen.
  • 157 (strofe 2, verzen 11-12). Religieuze lyriek. Overdinckende die salige vruchten ghepresen / Die souden spruyten uut zyn lyden groot.

 

13 Vrucht = compliment, vleinaam, eretitel voor vrouw

 

De Roovere ed. 1955 (vóór 1482)

  • 201 (vers 34). Rederijkerslyriek, lofdicht op Maria: leuende fruijt.

 

14 Vrucht = invectief

 

Mariken van Nieumeghen ed. 1980 (circa 1516)

  • 88 (vers 891). Mirakelspel. Moenen, scheldend over Mariken: Zo heeft ze geluk, die lelijke vrucht.

 

15 Abnormaal grote vruchten

 

[Wijsheid 10: 7. Over de plek waar Sodoma eens stond: Daar bevindt zich nog altijd als teken der boosheid: / Een altijd dampende woestenij / Met planten, die op verkeerde tijden vruchten dragen.]

 

De Bello Judaico ed. 1981 (circa 78)

  • 272-273. Historisch verslag van Flavius Josephus. Over de Dode Zee: Indeed, there are still marks of the fire from heaven and the outlines of five cities to be seen, and ashes still form part of the growing fruits, which have all the appearance of eatable fruit, but when plucked with the hand dissolve into smoke and ashes. To this extent the stories about the land of Sodom are confirmed by the evidence of our eyes.

Rijmbijbel I ed. 1858 (1271)

  • 87 (hoofdstuk 42, verzen 1922-1926 = Genesis). Berijmde Bijbelbewerking. Aan de Dode Zee, waar eens Sodoma stond: Daer staen bome, horic ghedinken / Die apple draghen scone ende grote / Ende alsi ooc ripen te haerre note / So vint men daer asschen in / Ende anders niet, meer no min.

De Reis van Jan van Mandeville ed. 1908 (XIVB)

  • Kolom 248 (regels 31-33). Reisverhaal. Over een eiland ergens in het oosten: Ende daer sijn ooc noot bome, die noten draghen also groet als eens mans hooft.

 

[explicit 30 augustus 2016]

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram