Jheronimus Bosch Art Center

De Bossche Optimaten - Geschiedenis van de Illustere Lieve Vrouwebroederschap te 's-Hertogenbosch, 1318-1973

Van Dijck 1973
Van Dijck, G.C.M.
Serie: Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland XXVII
Genre: Nonfictie, geschiedenis
Aantal pagina's: 499
Uitgever: Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg
Uitgave datum: 1973

Van Dijck 1973

 

De Bossche Optimaten – Geschiedenis van de Illustere Lieve Vrouwebroederschap te ’s-Hertogenbosch, 1318-1973 (G.C.M. van Dijck) 1973

[Bijdragen tot de Geschiedenis van het Zuiden van Nederland XXVII, Stichting Zuidelijk Historisch Contact, Tilburg, 1973, 499 blz.]

[Niet vermeld in Gibson 1983]

 

Van Dijcks proefschrift is nog steeds een standaardwerk over de Onze-Lieve-Vrouwebroederschap van ’s-Hertogenbosch, waarvan ook Jheronimus Bosch tijdens het grootste deel van zijn leven lid was. Het boek omvat drie delen: de oprichting en bloeiperiode (1318-1518), de periode van stabilisatie en crisis (1518-1629), en de periode vanaf de val van ’s-Hertogenbosch (1629-1973). In 1629 werd de stad namelijk van Spaans-katholiek Staats-protestants. Omdat de broederschap zulk een belangrijke rol speelde in het leven van Jheronimus Bosch (circa 1450-1516), is veel van wat in dit boek gezegd wordt, vooral in de eerste twee delen, ook interessant voor al wie zich bezig houdt met deze schilder. Hieronder een overzicht van dingen die het onthouden waard zijn.

 

  • De broederschap bestond uit gewone leden (buitenleden) en een inner circle (gezworen broeders). Tot die inner circle werden alleen clerici toegelaten. Een clericus was een man (een vrouw kon geen clericus worden) die één van de vier lagere wijdingen (ostiarius, lector, exorcist, acoliet) of één van de drie hogere wijdingen (subdiaken, diaken, priester) had ontvangen. Al deze personen ontvingen de kruinschering of tonsuur en wie zich niet verder liet wijden dan tot acoliet, mocht nog altijd huwen [pp. 28-29]. Daarnaast waren er de scolares (enkelvoud: scolaris): schooljongens die van plan waren clericus te worden [p. 30]. De gezworen broeders waren dus altijd mannen en clerici: vrouwen en leken werden niet toegelaten [p. 33]. Aanvankelijk konden vrouwen en leken sowieso geen lid worden worden van de broederschap, maar al snel veranderde dat. Vanaf circa 1330 konden vrouwen ‘buitenlid’ worden, en vanaf 1371 ook mannelijke leken [pp. 36 / 58]. In 1530 waren er ongeveer 80 gezworen broeders. Zij behoorden tot de vermogende en invloedrijke top van de Bossche samenleving [pp. 195-196].
  • De thans gangbare benaming ‘Illustere Lieve-Vrouwebroederschap’ is een vertaling van het zestiende-eeuwse ‘Confraternitas nostrae dominae illustris’, waarbij het ‘illustere’ niet sloeg op de broederschap, maar op Maria. Een correctere benaming vandaag zou zijn: ‘de klerkbroederschap van Onze Vrouwe’ [p. 35].
  • Het kenteken van de broederschap was een lelie met de spreuk ‘Sicut lilium inter spinas’ (als een lelie tussen de doornen). De lelie was een bekend symbool van Maria en verbeeldde haar maagdelijkheid en zuiverheid. De spreuk – ontleend aan Hooglied 2, 2 – plaatst de lelie (de bruid, Maria) als symbool van schoonheid en zuiverheid tussen de doornen (de verdorvenheid). De oudst bekende afbeelding van dit kenteken is te vinden op het Ecce Homo-drieluik (Boston) uit het atelier van Bosch (circa 1500) [pp. 65-68].
  • Bij het 14de kapittel van de Orde van het Gulden Vlies in ’s-Hertogenbosch (1481) blijken de gezworen broeders geen enkele representatieve rol te hebben gespeeld. Wel werden enkele leden uit het gevolg van Maximiliaan van Oostenrijk buitenlid [p. 82]. Andere interessante (buiten)leden van de broederschap waren: Françoise van Savoye, echtgenote van Hendrik III van Nassau (vermeld in 1507-1508) [p. 86]; ‘Henrick van Nassouwen’, vermeld als overleden te Breda (1517-18) [p. 446]; bouwmeester Alart du Hameel en zijn zuster Nicolaa (vermeld in 1478-1479) [p. 92]; bouwmeester Jan Heyns, zwager van Du Hameel (1478-1479) [p. 122]; Margriet, de vrouw van Du Hameel (werd lid in 1484-1485, maar stierf nog datzelfde jaar) [p. 122]. Ook bekeerde Joden waren lid van de broederschap, onder meer Jacob van Almaengien (ingeschreven in 1496-1497) en Victor van Carben (vermeld in 1515-1516) [p. 93]. Lodewijk Beys, een buurman van Bosch, was gezworen lid [p. 130]. Ook de schrijver en vertaler van geestelijke werken Simon Pelgrom was lid van 1550 tot 1572 [p. 222]. In 1521 werd Barbara Disquis (of Disschot), bastaarddochter van Maximiliaan van Oostenrijk, ingeschreven als lid [pp. 219-220]. Ook vermeldenswaard: de broederschap had goede relaties met de Franciscanen en Dominicanen in de stad [p. 223]. In 1498-99 wordt een zekere ‘Daudego de Grevera’ vermeld als buitenlid [p. 444]. Dit was Diego de Guevara, de vader van Felipe de Guevara (niet onbekend in de Bosch-studie).
  • In 1494-95 wordt als buitenlid vermeld ‘Gertruyt prentersse te Zwolle’, en in 1496-97 ‘Peter Os, prenter’ [p. 463]. Waren dit de Zwolse drukker Peter van Os en zijn vrouw? Het door Peter van Os gedrukte Vader boeck (1490) is belangrijk als bron voor Bosch’ Antonius-drieluik (Lissabon).
  • Een hoogtepunt voor de broeders was de jaarlijkse processie ter ere van Maria, aanvankelijk op de zondag na Sint-Jan de Doper (24 juni), maar vanaf 1514 op de eerste zondag na Onze-Lieve-Vrouw Visitatie (2 juli) [pp. 108 / 276]. Onderdeel van deze processie was ‘een kluizenaar’ (oudst bekende vermelding: 1423): was dit Antonius Abt? [pp. 110 / 425]. Er waren nog twee andere processie waaraan de broeders deelnamen: de processie ter ere van Sint-Jan-voor-de-Latijnse-poort op 6 mei, en de Sacramentsprocessie op de dinsdag na Kruisdag, 3 mei (vanaf 1445) [pp. 111-112 / 279]. Op pagina 279 wordt echter vermeld dat de Sacramentsprocessie doorging op de donderdag na Drievuldigheidszondag.
  • In 1483 schonk de priester en gezworen broeder Gijsbert van der Poorten zijn huis in de Hinthamerstraat aan de broederschap. De zwanenmaaltijd werd voortaan hier gehouden en het huis werd bewoond door gezworen broeder Wouter van der Rullen [pp. 113 / 115-116]. In 1535-38 werd het broederschapshuis vernieuwd door steenhouwer en architect Jan Darkennis (Jan van Erquennes?), afkomstig uit Henegouwen en in 1515 naar ’s-Hertogenbosch gekomen. De voorgevel toonde vanaf toen een nis met het kenteken van de broederschap (lelie tussen doornen) en de spreuk ‘Sicut Lilium inter Spinas’. Bovend it insigne was een zwaan uitgehouwen en het jaartal van de oprichting, MCCCXVIII. Bovenaan in de gevel nog het jaartal 1538 [pp. 237-238].
  • De gezworen broeders kwamen regelmatig samen voor liturgische vieringen: alle woensdagen, zeven Maria-feestdagen, de feesten van Sint-Jan Evangelist, Sint-Anna, Sint-Maria Magdalena, de dag van de kapelwijding, de Kerstnacht en vierde Pinksterdag werden gevierd [p. 248]. Sinds het begin van de zestiende eeuw droegen de broeders koorkappen (kovels, kaproenen) van dezelfde kleur, waarbij de kleur cyclisch veranderde om de vier jaar (rood, paars, blauw en groen). Op de mouw bevond zich het in zilver uitgevoerde kenteken met de spreuk ‘Sicut Lilium’ [pp. 252-253]. De broeders droegen deze kledij ook tijdens de jaarlijkse processie begin juli en zij hielden een beschilderde stok in de hand waarop het devies ‘Sicut Lilium’ was uitgebeeld [p. 275].
  • Negen maal per jaar, en vanaf 1559 tien maal per jaar, kwamen de gezworen broeders samen voor een diner. De zesde maaltijd, de zwanenmaaltijd, vormde het hoogtepunt in deze reeks. De zwanen werden bezorgd door de rentmeester van de landsheer en door de familie Van Egmond, graven van Buren. De laatste zwanenmaaltijd werd gehouden in 1573. Rond 1600 wist de helft van de broederschap niet meer wat de zwaan voor de broederschap had betekend in het verleden [pp. 294-301].
  • De zwanenmaaltijd is ontstaan doordat de broeders soms van een rijk medelid een zwaan cadeau kregen (oudste vermelding: 1384). Later gebeurde dit schenken van zwanen meer regelmatig (zoals in het geval van de rentmeester van de landsheer en de graven van Buren). Het is echter foutief om de gezworen broeders ‘zwanenbroeders’ te noemen. ‘Zwanenbroeder’ was een eretitel, geschonken aan personen die een hoge functie bekleedden in het Bossche stadsbestuur of in de omgeving van de hertog van Brabant en die als gezworen broeder werden aanvaard zonder dat zij clericus hoefden te zijn. Niet meer dan twee à drie Zwanenbroeders werden toegelaten. Tussen 1480 en 1642 heeft de broederschap ongeveer zestig Zwanenbroeders gekend. Van de 544 gezworenen overleden tussen 1500 en 1629 waren er 35 Zwanenbroeder [pp. 180-187 / 204-206]. Willem van Oranje was overigens ook Zwanenbroeder [pp. 302-304]. In 1787 werd de bokaal van Willem van Oranje (elke gezworen broeder had zijn eigen bokaal om uit te drinken) tijdelijk ontvreemd door Pruissische soldaten. Het voetstuk werd echter snel gerecupereerd, maar het bovenstuk was vernield [p. 392].
  • De Sint-Jacobskapel herbergde een Sint-Antoniusbroederschap. Ook de Sint-Antoniuskapel herbergde een Sint-Antoniusbroederschap [p. 74].

 

Regelmatig is er in dit boek sprake van Jheronimus Bosch of van zaken die de schilder en zijn oeuvre direct aanbelangen. Een overzicht…

 

  • Het is waarschijnlijk dat één van de twee gezworen broeders die afgebeeld staan op de zijluiken van het Ecce Homo-drieluik (Boston) de speciale broederschapskleding dragen. Aan de hand van de kleur (zie de kleurencyclus hierboven) zou men het schilderij nader kunnen dateren, maar de auteur beschikte in 1973 niet over een kleurenafbeelding [pp. 119 / 253 (noot 15)].
  • In 1463 wilden de broeders het altaarretabel van hun kapel laten verfraaien en daarom werd het overgebracht naar het huis van ‘Anthonys die maelre’ (de vader van Bosch). Door de stadbrand van datzelfde jaar ging het retabel bijna volledig verloren. De min of meer gespaarde luiken werden in 1480-81 verkocht aan Jheronimus Bosch. In 1475 werd een nieuw retabel besteld bij Adriaan van Wesel (uit Utrecht). Die kwam voor overleg naar ’s-Hertogenbosch en ontmoette daar ‘Thonys den Maelder’ en diens zonen, Jan, Goossen en Jeroen. Het retabel was klaar in 1477. Tien jaar later kwamen er nog twee luiken bij, beschilderd door Bosch, met aan de buitenzijden een voorstelling van Abigail en David. De binnenzijden van de luiken werden in 1522 beschilderd door Gielis Panhedel uit Brussel en verbeeldden koning Salomon en zijn moeder Bethsabe, en Abisag en Adonias. In 1508-09 werden de houten beelden gepolychromeerd op advies van Bosch en Jan Heyns. Uitvoerders waren Bosch zelf, Jan Claessens en Augustijn van Oirschot [pp. 125-127]. Over de onduidelijkheid rond de vermeldingen in het archief van Gielis van den Bossche alias Panhedel (1522-23 en 1545-46): zie p. 243 (noot 4).
  • In 1430-31 werd een beeldje van de H. Anna uit de broederschapskapel gepolychromeerd door Jan van Aken (hoogstwaarschijnlijk Bosch’ grootvader) en in 1442-43 werden twee beelden verfraaid door ‘Goessen den Maelre’ (hoogstwaarschijnlijk een oom van Bosch) [p. 133]. De archieven vermelden nog andere werkzaamheden van ‘Jan den Maelre’ (1434-35) en van ‘Goessen die Maelre’ (1447-48) [pp. 136-137]. In 1503-04 vervaardigden de ‘knechten’ van Bosch drie schilden en in 1492-93 lieten de broeder glasramen ontwerpen door Bosch [p. 138]. Aan de familie Van Aken en Jheronimus Bosch zelf wijdt Van Dijck een korte aparte paragraaf [pp. 140-142]. In 1486-87 werd Jheronimus buitenlid, vanaf 1488 is hij gezworen broeder.
  • We weten dat Bosch begraven werd op 9 augustus 1516. Van gezworen broeder Simon van Couderborch vertellen de archieven dat hij stierf op 2 september 1526 en begraven werd op 15 september 1526 [p. 201 (noot 31)]. Daar zaten dus twee weken tussen. Was dit ook het geval voor Bosch? Dan zou deze laatste ergens op het einde van juli 1516 overleden zijn…
  • Interessant in verband met Koldeweij’s recente identificatie van de heilige op het rechterbuitenpaneel van het Weense Laatste Oordeel-drieluik als Sint-Hippolytus: in een van de hoeken van de broederschapskapel stond een zilveren reliekschrijn van de H. Hippolytus [p. 245].
  • Op 11 februari 1534 vereerde Georgius van Oostenrijk, bisschop van Brixen, aartsbisschop van Valencia en later bisschop van Luik, de broederschap met een bezoek [p. 296]. Volgens een recente hypothese van het BRCP-team was deze zoon van Maximiliaan van Oostenrijk (via erfenis) in het bezit van Bosch’ Antonius-drieluik (Lissabon).
  • In 1509-10 hield de broederschap een vismaaltijd in het huis van Bosch. Het reglement voor deze maaltijd wordt door Van Dijck gepubliceerd op p. 451.

 

[explicit 24 november 2020]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

searchclosebarssort-desc linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram